maandag 31 augustus 2009

Muziekbehang

Er hangt in de kerk van Westwoud een vreemd, dreunend geluid. Ik hoor het door het muziekspel van Koos Teekens en Margaret Mathot heen. Het is woensdagmorgen. Zij oefenen voor de muziekdienst van zondag. Zou dat van de motor van het orgel komen? Ik ga op onderzoek uit en ontdek dat er precies voor de kerk, met zwaar geschut aan het wegdek wordt gewerkt. Gelukkig. Met het orgel is alles in orde. Zondag is die dreun er niet. Dan wordt er niet aan de weg gewerkt.

Met elkaar bereiden we de dienst voor. De muziek mag klinken en beluisterd. Het vraagt om aandacht. Het is er zondag niet als achtergrond, als behang. Zo hebben we besloten. Het zal vreemd zijn, dat het orgel niet speelt als mensen binnenkomen. Er is aan het begin wel ruimte om een praatje te maken en de belangrijke dingen uit te wisselen. Hoe was je vakantie? Is er al iets bij Johanna?

Als het dan stil wordt, begint het. Als wij stil worden, klinkt de koraal van Bach: Nun komm, der Heiden Heiland. Het is als een gebed. Kom, Heiland van de heidenen. En als we dan zingen: Kom tot ons de wereld wacht (Gezang 122), bedoelen we zoiets als: kom, wij wereldse mensen (heidenen?) zijn stil geworden en wachten. Wachten….op wat komt, op wie komt. De Pastorale van Bach vertelt dan enkele gebeurtenissen rond de geboorte van Christus.

Het lijkt zondag Kerst in de zomer. Kerst is geboorte vieren. Ik zie het zo: na de vakantieperiode komen we als herboren mensen bij elkaar. We staan aan het begin van een nieuw seizoen. Een beetje wereldvreemd, zonder muziekbehang. Dat maakten we al genoeg mee. In wachtkamers, in winkelcentra, en restaurants. Nu, in de kerk, zijn we stil. We luisteren.

Hoe doen we met de collecte? Ik hoor ineens de vraag van de kerkenraad. Daar had ik niet aan gedacht. De collecte. De motor van de kerk moet toch ook draaien. Collecteren in stilte? Nee. Gauw een mailtje sturen aan Koos en Margaret, of ze wat willen spelen, onder het collecteren, of ze in willen spelen op een goede opbrengst.

Ik zet mijn computer aan. De kamer vult zich met het gepiep en lawaai van mijn computer. Het hangt als geluidbehang om me heen. Het stoort. Het advies van de verkoper destijds was: plak er gewoon een nieuwe laag overheen. Muzak.

dinsdag 25 augustus 2009

Niet bang?

Gelukkig waait het over, de donkere lucht van de Mexicaanse griep. Denken we. Het gaf veel onzekerheid. We waren bang. Nu durven we te vragen. Werden we bang gemaakt? Wie profiteerden ervan? Ik, die niet zo van zoenen houd, riep naar mensen: “Nee, niet doen! ’t Kan niet vanwege de griep!” En zij: “Ja, hoor. ‘t Mag wel. Een hand geven is gevaarlijk. Handen, daardoor besmetten we elkaar”.

We zitten rond de tafel om een oecumenische viering voor te bereiden. We willen met elkaar avondmaal vieren. Brood en wijn delen. Lichaam van Christus, heil en vrede. Met elkaar te communie gaan. Maar hoe? In deze tijden van dreigend besmettingsgevaar moeten mogelijke bronnen van onheil gemeden worden. Simpele dingen: kunnen we nog wel de collectezak aan elkaar doorgeven? Voor het vieren van het avondmaal adviseert de Protestantse Kerk: handen wassen, en gebruik voor de wijn wegwerpbekers. Wegwerpbekers? Zijn er geen alternatieven? Dan liever druiven geplukt van een grote tros, van de wijnstok.

Ik lees op de website de aanbevelingen van onze Protestantse Kerk. Verschillende kunnen wat mij betreft zo de prullenmand in. Er is een desinfecterende spray om de rand van de beker te reinigen. Alle bacteriën dood. En wij? Lijkt me geen ongevaarlijk spul. Of: de wijn kan geschonken in kleine bekertjes. Bijvoorbeeld medicijnbekertjes uit de apotheek. Mijn gedachten gaan op de loop. Avondmaal als medicijn. Met brood als een pilletje uit een doordrukstrip, het wonder teruggebracht tot de meest geconcentreerde ongevaarlijke en hygiënische vorm.

Terug naar de bron. De maaltijd. Brood en wijn. Ik zou zelf het brood willen bakken. Het is voor mij, als voorbereiding, waardevol: het kneden van het deeg, het wachten op de rijs, als een oefening in geduld. En dan de beker, de wijn. Ik denk aan de grote, kostbare bekers van onze kerk. Als iemand, om welke reden dan ook, daaruit liever niet wil drinken, het is goed. Zo’n beker vasthouden en aan elkaar doorgeven, dát is al verbondenheid. Van hand tot hand. Maar wat nu: zijn die handen wel rein?

Als kerkenraad zitten we rond de tafel. Iemand zegt: “We hebben, verborgen op zolder, nog oude, kleine avondmaalsbekertjes. Díe moeten op tafel komen. Zij zullen vol wijn geschonken worden!” Alsof het verloren schaap, de verloren penning, gevonden is. We maken er een feest van!

Toch bang? Nee. Gewoon nuchter en waakzaam.

donderdag 6 augustus 2009

Kip met appelmoes

“Morgen moet ik een maaltijd op tafel zetten en het moet symbolisch zijn, het moet met mijn “roots” te maken hebben”. Mijn zoon komt op zijn racefiets vanuit Arnhem naar Kootwijkerbroek, naar het oude familiebedrijf van de Van Middendorpen. Een boerderij met melkvee en kippen. Slachtkuikenmoederdieren. En nu ook met een eigen winkeltje, een melkhuusje, met een melk-drive, een automaat voor het tappen van dagverse melk en de verkoop van eieren. Onze zoon zoekt zijn wortels en vraagt naar gezonde voeding.

We zitten buiten onder de oude appelboom, vol Yellows. Voor mij begint daar, zeven uur ‘s morgens, de nieuwe dag met het eten van een verse, rijpe zalige appel. Een geschenk dat de boom zomaar in deze tijd nacht en dag laat vallen. Het smaakt me paradijselijk. Het is een goed begin. Daarna roept het werk: het verzorgen van het vee, en het voeren van kalveren.
Mijn man is de laatste jaren een week lang boer, vakantie-werker. Het gezin van zijn broer kan zo van een korte vakantie genieten. Ik ben assistent-boerin.

“Wat kan ik van hier meekrijgen?” vraagt de jongere generatie. Het antwoord: appels en appelmoes, ligt hier voor het oprapen. “En wat denk je van kip? Wil je vanmorgen samen met je vader een kip slachten?” vraag ik. Nee, dat is niet de bedoeling. Dat vraagt te veel tijd. Hij dacht dat er wel wat in de vriezer zou zitten. “En als toetje biestpap!”, ga ik verder. “Er heeft gistermorgen een koe gekalfd. Ik heb de biest al geweld. Het is goed geslaagd. Met de bramensap van hier smaakt het heerlijk! Heel exquise! Moet je eens even proeven!”

Ik wil hem graag alle goeds meegeven. Meer zelfs: ik zou het erin willen proppen. Hij proeft, en zegt: “het valt niet tegen, maar dit hoef ik niet”. Hij laat het niet gebeuren. Hij is volwassen. Een uurtje later fietst hij weer huiswaarts, met in zijn rugtasje een zak met bevroren kippenpoten en appels.

Tegen de avond verzamel ik alle gevallen appeltjes van de dag. Ik zie ze, zo verschillend als ze zijn, als mensen. Gekneusd en beschadigd door de harde hagel. Misvormd, met zieke plekken of aangevreten door wat we “ongedierte” noemen. Groot en klein, het wordt in één pan tot moes gekookt. We smullen. Zalig, om zo bij je bron te komen en gevoed te worden.

zondag 2 augustus 2009

Door God geleid

“U gelooft toch ook dat ons leven wordt geleid door God?” vroeg iemand mij. Het is een mooie, ingewikkelde vraag. We spraken over onze persoonlijke geloofsbeleving. Hoe God soms ervaren wordt, wanneer en waar. En hoe ook weer niet. Het leven is vol vragen en twijfels, vreugden en angsten. Daarin moeten we een weg zoeken. Met of zonder God. Vaak zeggen mensen niet meer in een God te kunnen geloven. Er is zoveel onrecht en oorlog. Als er een God is, dan zou het leven in de wereld er anders uit moeten zien.

Deze week zag ik de film Schindlers List. Een verhaal uit de tweede wereldoorlog over de haat, de vervolgingen, de moord en het vernietigen van de Joden. Verbijsterende beelden waren het van mensen die de ander opjagen en ombrengen. Het gebeurde. Er waren maar enkelen die zich durfden verzetten, die probeerden te redden wat er te redden viel. Wat te antwoorden op de vraag, hoe God met die geschiedenis verbonden was, waarin miljoenen werden omgebracht. God was daar nergens meer.

Er gebeuren in ons leven grote en kleine dingen, die ons stil zetten. We vragen: waarom overkomt mij dit? Deze ziekte, dit onrecht, of dit geluk? Waarom gebeurt het anderen?
Waar vinden we troost, nieuwe moed? Bij vrienden, waar je in open en eerlijke gesprekken kunt zeggen wat er in je leeft. Of in de natuur met grootse, indrukwekkende landschappen. Bij een kabbelend beekje of de geweldige zee. We verwonderen ons over de eenvoud van het leven, dat zomaar op onze weg komt. We werken en zijn bezig in de tuin, in de grond, aan de basis. Dat zijn bronnen van inspiratie. Het zaaien, snoeien, wieden en oogsten. Dat kan ons in een grotere verbondenheid zetten. Dat kan ons met God verbinden.

En de kerk met de wekelijkse diensten? De bijbelverhalen, de gebeden, de rituelen? Als God het leven van mensen leidt, waarom stuurt Hij hen dan niet naar zijn kerk? Hoe zit het eigenlijk, met God. Welke God? Van de kerk? Van de natuur? Van de Joden?

God gebeurt op vele manieren, als levende beweging waar de ander de ruimte krijgt. Het is in het aandachtig leven en luisteren. In de stilte en de eerbied. Waar een open oog en oor is voor het kleine en kwetsbare. En bij het weten wat kostbaar is, en dat redden.