vrijdag 23 december 2011

Eenvoudig Kerst

Half november had zij al kerstkaarten op het dressoir uitgestald. Ik zag ze staan toen ik bij haar op bezoek kwam. Ze zei dat ze er naar uitkeek, naar Kerst. Ze had er zin in, in dit feest van licht, dat het donker verdrijft.

Ze had veel donker meegemaakt: gescheiden, met drie kleine kinderen. Het was zwaar geweest om het hoofd boven water te houden. Ze had er hard voor gewerkt. Er waren momenten geweest waarop zij het niet meer zag zitten. Ze schaamde zich, dat ze een keer haar kinderen in de steek had gelaten en weg was gegaan, naar de zee. Uren had ze er gezeten. De zee had haar getroost en rust gebracht. Toen het donker begon te worden waren er mensen gekomen, gelovige mensen van een vreemde sekte. Ze hadden haar meegenomen naar hun huis. Ze had er gegeten. Ze hadden geknield en gebeden. Daarna hadden ze haar weer thuisgebracht, bij haar kinderen. Goede mensen waren het. Ze hadden niet geprobeerd haar hun geloof op te dringen.

Ze was dankbaar, ze had geluk gehad, ze had het met haar kinderen gered. Tevreden keek ze terug op haar leven en ook trots, op wat ze ervan had weten te maken, en dat ze tot nu toe nog zo op zichzelf kon wonen.

Ik vroeg naar de Kerstkaarten, die ze zo vroeg al gekregen had. Ja, ze hield van kaarten. Ze koesterde de mooie. Maar zelf kaarten schrijven, dat ging nu niet meer, dat was te veel geworden. En naar de brievenbus lopen te ver. Dat redde zij niet. Die kaarten die daar nu op het dressoir, nou ja, bekende ze, die waren van vorig jaar. Die had ze weer neergezet. En ze was er echt opnieuw blij mee.

Vorige week kreeg ik haar kaart. Zij was overleden. “De dood is niet het einde van het leven, het is een open poort naar het licht”, stond erop. Zij is eenvoudig thuisgebracht, nu in nieuw, ander licht. Opnieuw geboren. Ze had er zin in, in Kerst. Zij had eenvoudig vrede in zichzelf gevonden.

Zij brengt mij, in alle eenvoud, dichtbij Kerst.

maandag 12 december 2011

Naar de kerk

“Gaan ùw kinderen nog naar de kerk?” vraagt een vrouw aan mij, in een pastoraal gesprek. Het woordje “nog” verraadt, dat haar kinderen niet meer komen. Ze zegt dat ze het moeilijk vindt. “En om eerlijk te zijn”, gaat zij verder “eigenlijk vind ik het niet eens zo erg. Want zij zijn goede mensen. Maar ik voel zoiets als schaamte, omdat ik niet meer probeer om ze met mij mee te krijgen”. Haar probleem is niet alleen, dat haar kinderen afgehaakt zijn. Haar moeilijkheid is ook, dat zij het los heeft gelaten, dat ze niet meer moedert over haar volwassen kinderen. Dat ze best een beetje trots op hen is, zoals ze geworden zijn. Niet meer van de kerk, maar wel goede mensen.

Ik kan alleen maar zeggen dat het de bedoeling is, om elkaar vrij te laten in het geloof. Je kinderen mogen als volwassenen hun eigen weg kiezen. En het is mooi, als je daar een eerlijk, open gesprek over kan hebben, met elkaar. Niet om een ander te overtuigen van jouw waarheid, maar om de diepere gronden en rijkdom van je leven met elkaar te delen. Dat brengt je dichter bij elkaar.
Mijn kinderen gaan soms naar de kerk. Soms, met Kerst. Zij zoeken dan de oude, vertrouwde sfeer. Komt allen tezamen, moet gezongen, en het verhaal verteld over het kind in de kribbe, over de herders en engelen. Met aan het eind van de dienst het Ere zij God. Er is iets met Kerst, dat mensen als kind al diep raakt. Wat is dat toch, en waar gaat het om?

Met Kerst gaat het over een eenvoudig kwetsbaar kind in een wereld vol dreiging. Een kind dat licht en vrede brengt. Een kind voor ons geboren, zingen we. En het gaat ook over: het kind ìn ons. Over wie wij waren, en wie wij zijn geworden. En dat we nieuw zullen zijn. Er komt licht in het donker van ons leven. Het helpt ons elkaar vrij te laten, en vrij te worden. Het donker van de schaamte zal worden verdreven.

De kerk is er vol van.

maandag 14 november 2011

111111 Sint Maarten

Als kind heb ik het niet gekend: Sint Maarten. Wij trokken niet met een lichtje zingend langs de deuren. Maar dat moet spannend zijn, in het donker en verrukkelijk om elke keer weer snoep te krijgen, totdat je hele zak vol is en je die helemaal voor jezelf hebt!
Als nieuw ingekomene in Hoogkarspel zat ik jaren geleden met Sint Maarten op kinderen te wachten die niet kwamen. Mijn huis bleek niet in een goede looproute te liggen. En kinderen moesten gelokt worden, door buiten bij je deur een pad van lichtjes neer te zetten, leerde ik. Ik zette lichtjes neer. Het hielp. Er kwamen een paar ouders met kinderen, die wisten van mijn verlangen om in het feest van Sint Maarten te mogen delen. Er kwamen er maar een paar. Het bleef toch vooral stil.
Ik wist ook niet goed wat te moeten geven. Dat was een gewetensprobleem. Moet je meedoen, met alles wat weliswaar lekker maar wel goed fout en ongezond is? Van Sint Maarten had ik begrepen, dat hij een arme, schamel geklede bedelaar zag. Het was die dag erg koud. Hij kreeg medelijden en aarzelde niet om zijn jas te delen. Hij sneed die met zijn zwaard zomaar in twee stukken. Vreemd en zonde ook, was dat, van die jas. Het was beter geweest als hij een hele jas gegeven had. Dat was tenminste voor de bedelaar warm geweest.

De zingende, bedelende kinderen hebben het niet koud. Zij vragen geen jas, geen boterham, geen glas melk of blokje kaas en geen appel. Zij vragen om snoep. Met Sint Maarten mogen zij zich heel fout te buiten gaan. En dat is het leuke van het feest. Misschien ga ik volgend jaar met mijn kleinkind met een lichtje in het donker voorzichtig een rondje Sint Maarten lopen…

Deze week kwam mijn dochter langs. Ze wilde graag mee eten. Ik had net de lekkerste kippensoep gekookt van een eigen scharrelkip, die gestopt was met eieren leggen. Ik diende het op. Ze keek ernaar en zei aarzelend: “Mam, ik ben weer vegetariër geworden. Wat moet ik nou?” Zij begon toch te eten. We keken elkaar aan en oordeelden: “mmmm, verrukkelijk!!”

dinsdag 18 oktober 2011

Daar komt de bruid


Mijn zoon gaat trouwen. Het paar komt langs om te overleggen. “En dan wil ik aan de arm van mijn vader binnenkomen”, zegt de bruid. Ik val haar in de rede en vraag verontrust: “Hoe dat, aan de arm van je vader? En dan ga je verder aan de arm van je man?” Ik zie het als een traditioneel symbool dat de vrouw van de man was. Eerst van haar vader, daarna van haar echtgenoot en tenslotte van haar zoon. Maar zo zijn wij (ben ik) toch niet getrouwd!
Op een creatieve wijze wil het paar vorm geven aan hun trouwdag. Hij bedacht in de lente om haar te vragen, op een plek in de bossen rond Arnhem, romantisch bij een bruggetje. Lichtjes moesten erbij, en knielen. De volgende morgen stuurde hij mij een ontroerend sms-je: “Ze heeft ja gezegd”. Deze week vieren zij hun feest met ouders, familie en vrienden. Op eigen wijze geven zij elkaar het “jawoord”. Er is geen ambtelijke babs. Het officiële is voor hen een formaliteit. Aan de ouders is gevraagd iets persoonlijks te zeggen over het huwelijk, hoe wij dat gelovig beleven en er maatschappelijk in staan.
Wij stonden er anders in, waren minder romantisch, gingen in mooie bloemetjesjurk en net pak eerst naar het gemeentehuis. Daarna schreden wij samen de kerk binnen. De dominee had bij de voorbereiding gezegd: “Het is belangrijk dat je ervoor staat, voor wat je elkaar belooft.” We knielden dus niet. We stonden daar fier, met opgeheven hoofd. Onze ouders waren getuigen. Daarna was het feest.
Het jonge paar zoekt, net als wij, naar echtheid. Het begint bij de kringen van mensen die er toe doen, bij de liefde en vriendschap die je omringt. Als wederzijdse ouders geloven wij, dat de liefde van God gegeven is, en dat wij er zijn voor elkaar en betrokken op anderen, op hoop van zegen. Het geschenk van de bijbel daarbij is méér dan een symbool. Dat zullen we hen meegeven. En zij zullen samen met eigen woorden en gebaren spreken van liefde en trouw.
Aan creativiteit en kritische zin ontbreekt het niet. Wat eerst was, kan ook anders. De bruid mailde dat zij de feestzaal wil binnenkomen, omringd door moeders en zussen. Zij belooft wat, deze vrouw!

zaterdag 17 september 2011

Klein in groot

Op Open Monumentendag (10 september) deed ik mijn ronde en nam ook een kijkje in de mij vertrouwde kerk van Westwoud. Het kostersechtpaar Sipke en Aafke de Vries lieten hun prachtige kerk zien. Ze hadden een powerpoint-presentatie gemaakt van de restauratie. In de consistorie stond de koffie klaar.
Er kwam een man binnen, die zei de hele dag al op sjouw te zijn. Of hij een kop koffie kon krijgen. Terwijl het hem ingeschonken werd zei hij tegen de kosteres: “Er komen hier zeker maar weinig mensen in de kerk”. Het was niet direct een vraag. Het was meer een opmerking. En zij wist er geen raad mee. Dus zei ze, naar mij wijzend: “Dat is onze dominee, die kan u wel meer vertellen”.
Zo hoorden we, dat hij uit Broek op Langedijk kwam en hier voor het orgel was gekomen. In zijn eigen kerk kwamen ’s zondags wel 300 mensen. Eigenlijk mocht hij daarover niet opscheppen, maar het was toch mooi, zo’n gemeente.
En toen ging ik de fout in. Ik wees hem niet op de gastvrijheid en de eenvoud van Westwoud, de trouwe inzet van mensen, het grootse van klein-zijn. Ik liet me meenemen op dat andere niveau, wilde indruk maken en zei: “Sinds augustus ben ik ook verbonden aan de kerk van Den Helder. Daar zit het ook vol!” De man veerde op. Den Helder: ja dat kende hij. De Helderse kerkgangen kregen van hem een dikke voldoende.
Toen kwam organist kerkmusicus Edwin Hinfelaar binnen. Nee, hij hoefde geen koffie. Hij kwam muziek maken. Meer hoefde hij niet. Hij beklom het monumentale Van Dam orgel. Er was maar heel weinig publiek in de kerk van Westwoud. Maar hij speelde de sterren van de hemel.
De Langedijker had weinig tijd. Onder het orgelspel fluisterde hij me toe, dat er in héél Broek op Langedijk ’s zondags wel 1500 mensen naar de kerk gaan. Maar hij moest weg, groette en liet een lege plek achter.
Ik luisterde beschaamd en zweeg.

vrijdag 22 juli 2011

De wind in de rug


Eind juni dit jaar gingen we op pelgrimsreis. Op de fiets naar IJmuiden. Daar op de boot naar Newcastle en daarna fietsend door Engeland en Schotland. Als mogelijk doel dachten we aan het eilandje Jona, aan de westkust, aan de bloeiende geloofsgemeenschap met de christelijk Keltische spiritualiteit, die mensen trekt en waar velen opnieuw geïnspireerd worden. Wij zeiden tegen elkaar: laten we naar Jona gaan. En mensen uit onze gemeente, die van onze plannen hoorden, wensten ons alle goeds en vooral: de wind in de rug.
We vertrokken. Onderweg hebben we genoten van de hartelijkheid van mensen en van het mooie landschap. Maar het eiland Jona bleek te ver, een te hoog gesteld doel. We moesten dat plan laten varen en besloten langs een andere kant weer naar Newcastle terug te fietsen. In de verten zagen we aan de horizon, vanuit een donker wolkendek neervallende regenbuien, links en rechts, maar waar wij fietsten was het droog. En we hadden steeds de wind in de rug!
Bij dat alles fietste zomaar een grootse Tourrenner: Johnny Hoogeland door het beeld. Aangereden, gevallen en opgevangen door prikkeldraad. Een wereld stort in, zou je denken, met daarbij veel boosheid en woede. Maar hij spreekt van geluk, omdat hij in prikkeldraad viel, want dat heeft de val gebroken! Groots is het, als je zo positief je emoties, bij wat je wordt aangedaan, weet te transformeren!
Wat het ons leert is: leven bij de dag, en de tegenwind laten keren naar wind mee. Creatief zijn en plannen bijstellen. En dat wil ik vasthouden, nu ik mijn pastorale werk weer oppak. Ik denk mee met mensen, die een weg zoeken in wat hen overkwam, om te ontdekken waar het om gaat in het leven en in het geloof. We zoeken de positieve keerzijde, de heelheid en de menselijkheid. Het gaat om onszelf, onze levensreis, ons vallen en opstaan, de kwetsuren die dat meebrengt, om de wonden en hoe die zouden kunnen genezen.
Onze pelgrimsreis gaf ons zomaar de wind in de rug, en toch liet het voor ons de wens over: een keer naar Jona te gaan.

zaterdag 25 juni 2011

Scherven


Jaren geleden knalde ik zo hard de voordeur dicht, dat de ruit naast de deur brak en rinkelend op de grond in stukken viel. Man en kinderen schrokken op en kwamen de schade bekijken. Ik weet niet meer waarom ik boos was. Wel, dat het daarna over was. Ontzet stond ik bij de gebrokenheid. Dit had ik niet bedoeld. Maar ik had het gedaan en kon zelf de scherven op gaan ruimen. Er was een groot gat dat gemaakt moest worden.
In Hoogkarspel brachten Elisabeth Posthumus Meyjes en Martin Walton deze week de voorstelling “als scherven spreken”, naar het gelijknamige boek van Kune Biezeveld. Zij vroegen of ik voor scherven kon zorgen. “Want je hebt toch altijd wel iets in huis, dat weg moet, dat je maar eens kapot moet gooien”. Ik keek naar onze suikerpot. Het deksel is gebroken, gelijmd, en weer gebroken. We zijn eraan gehecht. Het heeft lange tijd zo zoet op onze tafel dienst gedaan. Nu lijkt zijn tijd gekomen. Ook wel mooi en eervol, om mee te mogen doen in een voorstelling. Maar verder?
“Als scherven spreken” gaat over beelden en beeldvorming. Over fanatieke profeten uit de bijbel die heidense heilige beelden omver halen en stukslaan. Over de Beeldenstorm bij de Reformatie, over muurschilderingen in oude kerken die onder de kalk verdwenen, omdat ze volgens een “ware”, orthodoxe leer niet gezien mochten worden. Ze pasten niet in een bepaalde, heersende visie. En het gebeurt nog steeds, ook in onze tijd. Beeldvorming over hoofddoekjes, over ritueel slachten. Er zijn veel heftige discussies waarbij heilige huisjes ingetrapt worden.
Op allerlei manieren leven we met breuken, met dingen die kapot zijn gemaakt of gevallen. Soms in een boze bui, soms per ongeluk, soms opzettelijk door mensen die kwaad wilden doen. Die scherven spreken van verlies, van pijn. Ze zijn een stukje van iets wat eens heel was. Het mooiste is, als die oude stukjes verzameld worden en een nieuwe plek krijgen. Als er een mozaïek van gemaakt kan worden. Een nieuw kunstwerk.
Aan Dora Bakker van de rommelmarkt in Westwoud vroeg ik scherven. Ik kreeg een hele tas vol bordjes, kopjes, schoteltjes, en een suikerpot zonder deksel, met twee sierlijke oren. “En nu ga je in scherven”, zei ik. “Nu niet meer horen. Nu zul je spreken!”

zondag 29 mei 2011

Het mooiste moet nog komen


In Oosterblokker vond ik, langs de kant van de weg, jonge, malse peultjes. En daarna nieuwe aardappelen. Ik ging meteen op de nieuwe oogst af. Heerlijk, van Westfriese bodem! Dat wordt smullen! Jammer was, dat ik bij het koken haast had. Dat het sausje mislukte. Ik baalde enorm. Zonde! De volgende keer moet ik echt beter opletten en er meer aandacht aan geven. Maar de aardbeien maakten weer alles goed. De zomerkoninkjes. Ze zijn er als tere vlammetjes, rood van liefde en gekroond met verbondenheid. Het is een prachtig symbool van Pinksteren: het feest van de komst van de Geest, van Gods liefde, voor heel de wereld. Ik deel ze dan ook graag uit. Want dat is Pinksteren: delen in de nieuwe oogst van de liefde van Christus, en je gekroond weten in wereldwijde verbondenheid.
En daarbij werden mij pioenrozen geschonken, om uit te delen. Pioenen zijn vreemde rozen, zonder doornen. Ook zij vertellen het verhaal van Pinksteren. En we dachten aan de familie Jalal in Hoogkarspel, 14 jaar geleden gevlucht uit Afghanistan, en nog steeds niet veilig, levend onder de bedreiging van uitzetting. En aan mensen die in het leven gewond zijn door scherpe doornen, die lijden. Pioenen, als bemoediging en als teken van troost, van liefde, van heil.
Dan belt onze dochter met het grote nieuws: de baby is geboren. Ze liet op zich wachten, maar nu, op haar tijd geboren: Minke Klasina Johanna. Alles is goed! En wij willen haar meteen gaan zien. Alles moet opzij gezet, om spoorslags naar Leiden te reizen. Maar de pioenen nemen we mee, als prachtig, veelzeggend geschenk. Een volheid van geluk stroomt door ons heen.
Het wordt Pinksteren. In de kerkdiensten steken we van Pasen tot Pinksteren een rij van zeven kaarsen aan. Elke week komt er weer een brandend lichtje bij. Het heeft tijd nodig, onze groei in het geloof. We wachten geduldig tot de tijd rijp is, de volheid, het mooiste: dat Gods liefde zal komen en àlles goed zal maken. Dat we leven en delen in een wereldwijde verbondenheid.

Pinksterzondag , 12 juni , is er om 10.00 uur dienst in de Protestantse Kerk van Hoogkarspel. Feico de Leeuw begeleidt dan Missie Biellie-Dee Luewis, die met haar warme stem mooie gospels en spirituals zal zingen.

vrijdag 29 april 2011

De moeder


Het bericht bereikte mij niet via radio of tv. Ik las het op Goede Vrijdag op de mails vanuit het vrouwennetwerk theologie. Catharina Halkes was overleden, 90 jaar oud. Emeritus hoogleraar feministische theologie aan de Radboud Universiteit in Nijmegen. De aartsmoeder van de vernieuwende, oecumenische, kerkelijke vrouwenbeweging in Nederland. Ik werd uitgenodigd om op woensdag in een gelegenheidskoor te zingen bij haar uitvaartdienst in Nijmegen. Ik ging.

In de Heilige Dominicuskerk vond ik een plekje tussen de vele koorleden. De dirigente oefende met ons de liederen. Het was een eer om hier bij te zijn. Met veel vrouwen en een aantal mannen wilden we Catharina Halkes omringen met de mooie samenklank van onze veelkleurige stemmen. Een eerbetoon.

Maar de dienst was mij vreemd. Ook de plek, waar ik zat, was een vreemde: op het koor, achterin, ver weg. Er was een grote afstand. De priester, in een rijk goudkleurig gewaad heb ik alleen op de rug gezien. Er werd naar de andere kant gesproken, naar de gemeenschap in de kerk, die voor mij verder onzichtbaar was. Het was slecht te verstaan. Flarden woorden kwamen langs, woorden over een vrouw, die veel te zeggen had, maar die door haar eigen R.K. Kerk vaak niet gehoord werd. Woorden over haar netwerk van liefde, waarin mensen leven, bewegen en zijn. Woorden over een vrouw die opstandig was en bleef geloven, dat verandering van binnenuit moest komen, en daarom loyaal aan haar kerk bleef. En alles zal worden herschapen, schreef ze. Over een nieuwe schepping, over vrouwen en mannen die zich verbonden wisten met alles wat leeft. Over rechtvaardige structuren met gelijke kansen voor alle mensen. Maar hoe zal alles herschapen worden? Waar te beginnen? Waar is ruimte om met elkaar andere wegen te gaan? Is die er binnen de kerk? Welke kerk?

Toen zij uit de kerk gedragen werd zong, vanuit de verte, in het latijn, ons koor van vrouwenstemmen: “In Paradisum”. De engelen mogen u begeleiden naar het paradijs… Toen wij zelf daarna als laatsten volgden, en buiten stonden, was er zomaar een frisse, milde regen. Als was het een teken uit de hemel, dat alles herschapen zou worden. Een besprenkeling met levend water, waar alles en iedereen in deelde, en waar alles wat doods en dor en oud en vastgelopen was, naar snakte.
Buiten.
Ach moeder.

maandag 4 april 2011

Tijd voor Pasen

Op een vreemde manier kwam ik de afgelopen weken in mijn werk aan de zijlijn te staan en vond daardoor tijd om mij anders voor te bereiden op Pasen. Elke dag probeer ik een paar uur te wandelen. Meestal loop ik een grote acht, waarmee ik niet alleen de Protestantse en de R.K. kerken met elkaar verbindt, maar ook het heidens kerkhof in Westwoud en de heemtuin van Hoogkarspel. Onderweg raap en ruim ik wat zwerfvuil op. Ik zie en ervaar de veranderingen in tuinen en bermen, aan struiken en bomen. De lente is aangebroken. Pasen kondigt zich aan. Pasen is: opstaan, nieuw leven, vrijheid. Het is de warme zon en de opkomende grote volle maan. Het is het overwinnen van angst, van pesterijen en vernederingen, van niet gezien worden, van dood en doodzwijgen. Pasen is: je mag leven en er zijn zoals je bent. Je weet en ervaart dat van binnen uit. En dat weten en leven gun je aan ieder ander mens.

Ook mijn zondag werd anders ingevuld. Met de trein ging ik naar Schiphol, om vervolgens met de vouwfiets de weg te zoeken in dat grootse luchtvaartcomplex, naar een plek in Schiphol Oost: de gevangenis waar mensen zitten, die niet in Nederland mogen verblijven omdat ze niet over voldoende papieren beschikken. In de weken voor Pasen komen daar mensen samen om te waken, om stil te staan bij wat hier met mensen gebeurt, om een teken te geven van solidariteit aan de grensgevangenen.
Het kostte ons veel moeite om de plek te vinden. Maar uiteindelijk waren we er, en stonden we daar in de lentezon, bij de hekwerken, bij het prikkeldraad aan het einde van een startbaan, in de buitenlucht onder het vliegverkeer. Een vreemd groepje mensen, die van Pasen wilden weten.

Voor kerst 2010 schreef ik over de rechtszitting van een Afghaanse vader in Hoogkarspel, die nu 14 jaar hier met zijn gezin is. Zijn vrouw en kinderen mogen hier blijven, maar hij kreeg nog geen verblijfsvergunning. Half januari 2011 zou hij de uitslag krijgen. Die kwam pas nu, afgelopen week, op een warme lentedag. Slecht nieuws. Het was afgewezen. Onbegrijpelijk. Dit vraagt weer om hoger beroep.
We lopen naar Pasen, naar nieuw samenleven. Naar een andere tijd.

Ds. Ineke van Middendorp-Sonneveld

Zie: www.schipholwakes.nl

zaterdag 5 maart 2011

Een dominee van niets

“Ik ben een dominee van niets!” Zo begon de preek zondag jl. in de Dominicuskerk in Amsterdam. Dat hakte er bij mij, als kerkganger-dominee, behoorlijk in. Het verbaasde mij, dat een collega dat zomaar zo zegt! Het is toch pijnlijk, dat er zoveel niet loopt en lijkt te mislukken in de kerk. Dat er ’s zondags vaak te veel lege plekken zijn. Dat we ons afvragen: Wat blijft er uiteindelijk over? Waar doen we het voor? Waar gaat het om? Wie zijn we? Van wie? Het werd in de Dominicus uitgelegd: wij zijn van niets. Van niet-iets. Het was een gezegde van ds. Jean Jacques Suurmond, columnist in Trouw. Een dominee van niets.

Het Heilige, waaruit we leven en waarop we ons richten, is niet te vatten. Ongrijpbaar is het, waar het geloof mee bezig is en niet te bezitten. Het gaat om een open, lege, creatieve ruimte. Wat het geloof betekent, werd en wordt uitgesproken door ons, dominees, als het sprekende Woord, en uitgelegd in de preek. En het wordt beleefd en verbeeld in de sacrale dans. Daar bewegen wij ons, in reidans, rond een midden, een centrum, dat leeg is, dat “niets” is. Op dat punt zetten wij wel vaak een symbool neer, om het “niets” zichtbaar te maken: het licht van een brandende kaars, de liefde als een rood hart, een sjaal met alle kleuren van de regenboog, de gestalte van een engel, een bosje sneeuwklokjes of een roos. We geven het midden een zekere invulling, maar het gaat om wat erachter ligt: het “niets”, waarin iets gebeuren kan. Zoals de stilte wacht op een woord, of op muziek. Het gaat om een basis, een grond van vrijheid, om verwondering, om God, om het Heilige dat opgeroepen wordt en gebeurt, in ons verwachtende midden.

Een dominee en een kerk van niet-iets geeft ruimte aan de beweging, aan creativiteit, aan de Ander. Zij is niet van het één en niet van het ander. Zij is vrij, en laat zich niet claimen. Zij gaat voor vrede, voor het Geheel.

Er gebeurt in deze tijd heel veel in kringen van de kerk. We tasten naar het Heilige, naar wat alles te boven gaat, naar het niet-iets. We staan met lege handen. Een kerk en een dominee van niets. Het is niet anders.

vrijdag 4 februari 2011

Gemeentereiniging


Jaren geleden gaf ik een kennis voor haar verjaardag een aardigheidje. Ze pakte het uit, zag een stukje zeep, keek me aan en zei grappend: “Hoe zo? Ruik ik niet goed?” Dat was even schrikken. Natuurlijk was dat niet zo bedoeld! Daarna durfde ik niemand meer een stukje zeep te geven.
Dit jaar werd voor mijn verjaardag een cadeautje bezorgd. Toen ik het uitpakte, vond ik in een mooi Madruska-doosje een rond stukje zeep. Op het bijgevoegde kaartje stonden deze woorden: “de zeep heb ik zelf gemaakt, lila en parelmoer, in de vorm van cirkels. Met een middelpunt. En met de geur van jasmijn. Voor jou, dit jaar, al het goede met het thema “reiniging”.
Voor mij, en voor mijn werk in de kerk, is het een veelzeggend symbolisch geschenk. Ik weet het: wij ruiken niet goed. Er moet iets gebeuren. Een grote schoonmaak. Een nieuw begin. In het reine komen met het kwaad. De kerk kent daarvoor het teken van de doop: het afwassen van zonden, het kwaad achter je laten, en opnieuw beginnen. Gemeentereiniging. Weten van opstaan en groeien in het licht van Christus. Dat is de theorie. Maar hoe moet het in de praktijk?
Ik kreeg nog een ander cadeau. “Een keukenmeiden roman”, van Kathrijn Stockett. Het vertelt van vijftig jaar geleden, van zwarte vrouwen in het zuiden van de V.S, die hulpen zijn voor witte dames. Van vrouwen die verdacht worden gemaakt, naar beneden gehaald en vernederd. Ze koken, wassen, maken schoon en verzorgen met veel liefde de witte kinderen. Ze reinigen de witte WC’s, maar mogen er zelf geen gebruik van maken. Want dat zou ziek maken.
Met elkaar, en met de hulp van een witte vrouw, overwinnen ze de angst en beginnen een gewaagd project: het schrijven van een boek. Ze zoeken elkaar op en vertellen de ervaringen van hun dagelijks leven. Zij brengen het kwaad aan het licht. Het kwaad van racisme en seksisme. Het schrijven en publiceren van het boek werkt voor hen bevrijdend en reinigend. Er gaat iets nieuws gebeuren…
Wat we als kerkelijke gemeenschap nodig hebben is: verhalen vertellen, en naar elkaar en naar anderen willen luisteren. Schrijven. Ontdekken wat niet goed was. Bereid zijn om nieuwe wegen te zoeken en te gaan. En we zouden zeep kunnen maken, rond en met cirkels, en met de geur van jasmijn…

vrijdag 7 januari 2011

Blik naar binnen


Het kerkbestuur had het met ons overlegd: begin januari is het tijd om de struikgewassen in de buitentuin rond de pastorie aan te pakken. Al die wildgroei! Dat kon zo niet langer. De vlier – mijn geliefde vlier – werd als onkruid weggezet. Die moet je niet willen, werd gezegd. Ik zweeg.
Een nieuw jaar is aangebroken. Het schenkt ons een open blik. Het past in het transparante beleid dat de kerk wil uitdragen. De afgelopen dagen hoorden we de motorzagen ruimte scheppen. Kerk en pastorie zijn helemaal zichtbaar geworden. Staan we nu voor het aanrecht bij het keukenraam, zien we een vlakte vol auwto’s, en mensen met karren vol boodschappen. En we zien hun verbaasde blikken bij ons naar binnen gericht: hé, staat achter die struiken een huis? Dat we eindelijk nu ontdekt zijn, midden op het Raadhuisplein, is erger dan we gedacht hadden.
Het lijkt het beste om voorlopig het keukenraam discreet te sluieren. Een onderrand met vitrage. En aan de bovenkant een rolgordijn. Een “raamboerka”, met een spleet om licht door te laten, om naar de kaalslag buiten te kijken. Het nieuwe moet nog worden aangeplant, het moet nog gaan groeien. Dat gaat duren. En Moeder Maria laten we voor het raam staan, omdat - nu alles zo bloot en onbeschermd open ligt - waakzaamheid geboden is.

Wat voor mensen verborgen blijft, is onze Binnenhof. Wat zijn we daar blij mee! Daar lijkt het nu drukker. Allerlei vogels vliegen af en aan, hangen aan vetbollen en voeden zich met zaden. En ondergronds, in de kou, groeit het voorjaar, weten we. Daar wachten de bollen op de lente. Daar huist een soort “innerlijk licht”.
Buitentuin en Binnenhof. Het is als je eigen buiten- en binnenkant. Op een creatieve manier willen we ermee spelen in de meditatie-vespers in de kerk van Hoogkarspel. Niet de koude, blote buitenkant van de kerk, maar haar binnenkant willen we nu vooral ontdekken. We bedekken ons met een sjaal, als een gebedsmantel. We blikken naar binnen en worden stil. We luisteren naar een lied van Hildegard van Bingen, ”Innerlijk licht”: “Jij, ja jij brengt bloesem voort in de winter, warm stralend licht in stollend water”. Zo willen we in alle kaalslag onze eigen, kostbare nieuwe groei ontdekken.