donderdag 6 december 2012

Blessure-tijd




Op maandag 3 december reisde ik met de trein van 15.50 uur van Hoorn naar Heerhugowaard-Den Helder.
In Obdam bleef de trein staan. Het was 16.00 uur.
Er werd omgeroepen, dat er iemand in de trein gevallen was, en dat haar knie uit de kom was. Een ambulance was gebeld. Van ons werd geduld gevraagd.

In de trein ontstonden interessante gesprekken. Kan deze vrouw niet uit de trein geholpen worden?  Er werd gezegd, dat het heel erg pijnlijk is: een knie uit de kom. Dat moet je stil laten liggen. We leefden oprecht mee. We hoorden een voertuig met loeiende sirene naderen. Het was de politie. De ambulance liet op zich wachten. Buiten de trein kwamen steeds meer mensen staan, voor een praatje, en voor een rokertje. We wisselden creatieve oplossingen uit: als de trein meteen naar Alkmaar was doorgereden, was deze vrouw al lang en breed in het ziekenhuis geweest.
We zochten de conducteur en legden deze gedachten bij hem neer.

Wij hoorden van hem, dat hij een protocol diende te volgen. Dat protocol zei: de vrouw mag niet vervoerd en moet wachten op de hulpdiensten van een ambulance. Handelde hij naar andere, redelijke inzichten, dan kreeg hij zijn ontslag.
Hij had thuis een vrouw en kinderen….

In deze tijden van crisis hadden wij alle begrip voor zijn standvastigheid. Dus wachtten wij, in de grote verlatenheid van station Obdam. Een plek die geen ambulance lijkt te kunnen vinden. Na drie kwartier zagen wij een vrouw, met haar knie ingezwachteld, toch over het perron langs de trein hinken, ondersteund door een mannelijke hulpverlener. Wij weten niet welk een wonder er gebeurd was, maar we konden vertrekken.
In al die tijd was er geen treinverkeer geweest  tussen Hoorn en Heerhugowaard en vice versa. 
Wat we hiervan moeten leren: als u komt te vallen of onwel wordt in de trein, ernstig of minder ernstig, waarschuw nooit de conducteur op het moment dat de trein in Obdam staat. Want dan gebeurt er lange tijd helemaal niets. Beter is even te wachten en door te gaan naar of Hoorn of Alkmaar. Dan bent u bij een ziekenhuis.

Blijft u in Obdam, dan is er wel een kerk, de Sint Victor. Daar woont en werkt Oranje-pastoor Paul Vlaar.
Zou hij in blessuretijd wellicht verlichting kunnen schenken, of - voor wie gelooft - een wonder verrichten?

Ds. Ineke van Middendorp-Sonneveld
Den Helder

woensdag 22 augustus 2012

Wat en Halfwat

foto: Eric van der Eijk


Pastoor Paul Vlaar met zijn slanke, oprijzende gestalte en ik, we stonden op zondagmorgen 19 augustus jl. als wat en half wat voor een kleine duizend mensen in de Kathedraal op Willemsoord, in een kerkdienst van de Helderse Visserijdagen. Ik vroeg:“Hoe moet het nu met de microfoon, als we in samenspraak de zegen geven?” Pastoor Paul zei: “Ik ga wel wat door de knieën, en jij rekt je gewoon wat op!”
Het was een bijzonder gebeuren. Pastoor Paul hield de preek. Met enkele anekdotes en een persoonlijk verhaal, over vissen. Dat het onze roeping is om vissers van mensen te zijn. De kerken worden leger. We gooien onze netten wel uit maar er wordt weinig of niets gevangen. Dan moet je – zegt Jezus – de diepte zoeken. En het over een andere boeg gooien. Wees op mensen betrokken en creatief.
En hij vertelde hoe twee jaar geleden Nederland, doordat zij in de finale kwam van het Wereldkampioenschap voetballen, oranje kleurde. En dat door zijn betrokkenheid ook zijn toga die zondag oranje werd, en er een doel op het altaar kwam, en hij in de kerk, de aftrap deed. Dat alles deed hij, vanuit zijn roeping, als visser van mensen. Om mensen te vangen, en te boeien voor het evangelie. Maar hij werd geschorst, zonder dat er een gesprek was geweest, zonder dat hem gevraagd werd naar zijn beweegredenen. “Toen brak er iets in mij”, zei Pastoor Paul. En wij voelden de pijn, zijn pijn, en onze eigen pijn, het gebroken worden doordat mensen je zomaar hard kunnen laten vallen…Mensen met wie je nauw samenwerkt. Van wie je het niet verwacht.   
Daar stond hij: pastoor Paul. Nu ook vlootaalmoezenier in Den Helder. Een mens uit één stuk. Gebroken, geheeld, opgestaan. Hij wist alle aandacht te vangen, en oogstte na de preek een spontaan applaus. Heel wat en half wat: we hadden veel met elkaar te delen, en wisten van de zegen, van God die boven en onder ons is, die ons omringt en draagt, die met ons meegaat om de diepte te zoeken, om creatief te zijn, en vooral ook: om vanuit de verzoening te leven.

vrijdag 20 juli 2012

Weemoed



Weemoed is het, wat me deze laatste tijd steeds weer overviel bij het inpakken van dingen voor de verhuizing. Van alles van de afgelopen 15 jaren ging door mijn handen en gedachten. Het mooie en het lastige. Soms was er het onverwachte ontdekken van wat bijna vergeten was. Een gevoel van grote rijkdom gaf het. De afscheidsdienst is Westwoud was warm en betrokken. Er zijn heel veel goede herinneringen. Dozen vol pakten we in. En maandagmorgen jl. werd het allemaal ingeladen in grote verhuiswagens. Vier sterke mannen liepen af en aan. Om half elf reden we weg en het was weemoed, wat ik voelde, zo vorstelijk hoog in die vrachtauto gezeten, die van het Raadhuisplein van Hoogkarspel afdraaide en naar Den Helder vertrok. Hier woonde en werkte ik. Het is verleden tijd geworden.

En nu, hier verder. Het begint met alles weer uitpakken en een nieuw plekje geven. Alle spulletjes worden er anders van. Ze staan in een ander licht, op een andere plek in een vreemde context. Bijzonder, om dat te zien. En zo ook ikzelf. Ook mijn context wordt een andere. Andere mensen, een andere stad. Maar met dezelfde vragen: over vreugden en verdriet, winnen en verliezen, angsten en emoties, en over bezit. Hoe leer je goed met jezelf en met mensen en dingen omgaan? 
En dan blijkt het in Den Helder ook weer verrassend hetzelfde te zijn: net als in Hoogkarspel is men druk bezig met plannen voor het bouwen van een nieuw Gemeentehuis.   

Zondag word ik in de Johanneskapel van Den Helder bevestigd als predikant en gezegend. Het evangelieverhaal wordt gelezen. Het gaat over de apostelen die uitgezonden waren door Jezus en die niets mee mochten nemen voor onderweg dan alleen een staf. Hoe zij weer terugkomen bij hun Bron, bij Jezus. Zij zijn bewogen door alles wat zij onderweg met mensen meemaakten. 
En zie mij, met al mijn spullen naar Den Helder komen. Hoe is dat te rijmen?

Met mijn afscheid van Westfriesland moet ik ook als columniste van de Westfriese editie van het NHD afscheid nemen. Maar ik blijf schrijven. U kunt mij blijven volgen op mijn blogspot. Ik hoop dat u van de nieuwe columniste in de krant mooie en inspirerende columns zal lezen. 
Het ga u allen goed! 
Ook dit afscheid stemt mij weemoedig. 

zaterdag 23 juni 2012

Over grenzen.



We hebben vakantie en wilden eropuit. Thuis had zich wel een aantal klussen opgestapeld: behalve allerlei geregel voor onze verhuizing naar Den Helder - opruimen en inpakken hier, verven en opknappen van het huis daar – moest er een liturgie gemaakt worden. Er waren een paar mensen die op een bezoek van mij wachtten. Ook mijn man kon niet weg: er moesten zaken met vluchtelingenwerk geregeld en verslagen gemaakt worden. En onze kinderen meldden zich. De één had een feestje, de ander een klus voor vader, en onze kleinkinderen in Nijmegen: moesten die geen aandacht? Daarom werd er wat met vrije dagen geschoven. Ons plan was te fietsen langs de Maas, van monding naar bron. Ineens kwam Nijmegen nadrukkelijk in beeld: was dat niet de Maas? Er werden grenzen verlegd. Grenzen tussen vakantie hebben en werken.

Er zijn allerlei grenzen. Soms worden die scherp getrokken. Soms zijn ze vaag. Er zijn grenzen tussen verschillende kerken en “geloven”. “Van welke geloof bent u eigenlijk?” vroeg iemand mij, die hoorde dat ik dominee was. Ik zei: “Van het christelijk geloof ”. Hij vroeg: ”Is dat iets gereformeerds?” Hij bleek helemaal niet thuis te zijn in de wereld van geloven. Hij noemde zich een atheïst. Geloof zag hij als bron van oorlog en narigheid. Hij wilde er niets mee te maken hebben en hoefde er ook niets over te weten. Ook niet van mij. Het voelde ongemakkelijk.  

Voor mij is “geloven” een zoeken naar de bron, en het weten van de monding. Het gaat over het begin en eind van je levensweg, over dragende grond, over licht en donker, en over de beweging, waarin wij opgenomen zijn en vrede kunnen vinden. Het gaat ook over oorlog en narigheid, en hoe wij dat zullen overwinnen.  Het gaat over grenzen, en over grenzen gaan om de ander te ontmoeten en jezelf te leren kennen. Het gaat eigenlijk over alles.

Den Helder is voor mij een nieuw en een ander werkgebied. Het is niet te vergelijken met Westfriesland en toch blijft veel hetzelfde. Ook daar: verstokte (on)gelovigen, die geen grens over willen. En vluchtelingen die in de bureaucratische rompslomp verstrikt raken en geen plek vinden. Maar steeds weer zijn er mensen, die grensverleggend bezig willen blijven.

vrijdag 25 mei 2012

Afscheid

’s Morgens vroeg was er een telefoontje van mijn oudste zus: Moeder is ziek. De dokter is geweest. Longontsteking. Het ziet er niet zo goed uit. Om 12.00 uur komt hij weer terug. Om 10.00 uur belde zij weer. Moeder is overleden. In de lucht rommelde het. Ik hoorde een donderslag. Alsof de hemel in beroering was. Maar geef daar geen vreemde interpretaties aan. Mijn moeder geloofde niet dat de gestorven geliefden haar bij de hemelpoort zouden opwachten. En dat er met deuren geslagen zou worden. Voor haar was God een groots mysterie, waar we eerbied voor zullen hebben. ’s Avonds om 18.00 uur zaten we met elkaar rond de tafel met de dominee, om haar afscheid voor te bereiden, en vertelden we onze verhalen. We ontdekten hoe we van elkaar verschillen. Acht kinderen, geboren uit dezelfde ouders, op dezelfde plek opgegroeid en opgevoed, en toch zo anders. Ook hoe we onze moeder hebben beleefd. Intensieve dagen werden het. Ik bleef overnachten in Maasdijk. Ook dat was bijzonder: het optrekken met eigen broers en zussen op die vertrouwde plek, waarvan ik al veertig jaar geleden weggegaan ben. En nu, een paar weken na het afscheid, zijn er weer andere dingen die moeten gebeuren: het opruimen, het leeghalen van laadjes en kasten. Zien wat er is, wat er was, wat bewaard bleef. Gesprekken. Ik vind een stapel brieven die ik als student aan thuis schreef. Nee, weggooien kon mijn moeder niet. Ik lijk op haar. Het ene afscheid raakt aan het andere. Ook in Hoogkarspel moeten we opruimen. We hebben besloten om in juli naar Den Helder te gaan. We hebben hier een pastorie vol herinneringen. In de 15 jaar dat we in West Friesland wonen, is er veel gebeurd. Er zijn vele brieven, er ligt een grote stapel liturgieën en preken, die ik nooit weggooide. Het gaat allemaal door mijn handen, het pijnlijke en het dierbare. Wat mag mee, en wat moet weg? We gaan kleiner wonen. Er moet ruimte geschapen worden. Dit is Pinksteren: loslaten. Bevrijd worden. In beweging komen en opruimen. Ruimte scheppen voor het nieuwe.

vrijdag 27 april 2012

Om te huilen

Een mand met uien op de tafel voorin de kerk met Pasen, had ik bedacht. Mijn voorstel viel niet in goede aarde. Ze stinken, werd gezegd. Dus hebben we het niet gedaan. Andere jaren stonden er eieren: groot en klein, gaaf, gekneusd en bevuild, alles verzameld en samengebracht in één mand. Pasen en eieren, dat ligt voor de hand. Maar waarom uien? Omdat uien tranen betekenen, legde ik uit. En omdat Pasen niet alleen maar vrolijkheid is. Het is ook huilen, om alles wat er gebeurd is. Huilen over het onrecht in de wereld, de kromme rechtspraak, de lafheid en angst van mensen. En door je tranen heen getroost worden en opnieuw beginnen. Ik dacht aan uien, omdat mijn broer er een hele schuur vol van heeft. Hij wacht op een koper. In het najaar oogstte hij van 8 ha. 550.000 kilo uien. Er waren in Europa geen rampen. Een boerenwijsheid zegt dat het een ramp is, als er nergens een ramp is. Want dan is er geen vraag vanuit het buitenland. Dan is er een overschot en is het niets meer waard. Ook al is het nog zo’n mooi, kostbaar product, dat met vreugde gezaaid en geoogst, en met zorg bewaard is. Het was de bedoeling dat ze tenslotte met smaak opgegeten zouden worden. Het is zonde, als dat dan niet gebeurt. Als ze weggegooid worden. Ach, zegt mijn broer, dat is het risico van het vak. Je kunt ook voor producten kiezen, die meer zekerheid geven. Dan is het leven en het werk minder spannend. Maar dit is hard. Na Pinksteren zal hij wellicht die hele grote berg uien weer over het land uitrijden, en onderploegen. Alles is tevergeefs geweest. Geïnvesteerd en hard gewerkt, voor niets. Met Pinksteren, bedenk ik nu, moet er echt een mand met uien op de tafel voorin de kerk staan. We kunnen vinden dat ze stinken, maar de geur geeft mensen ook lucht en adem. Pinksteren is het feest van de heilige Geest. Van nieuwe adem. Van de nieuwe oogst! We kunnen weer verse groenten eten uit eigen tuin. Er zijn prachtige lente-uitjes. De oude oogst zal moeten worden opgeruimd. Het is uithuilen en opnieuw beginnen. Een nieuwe gok. Op hoop van zegen.

zondag 1 april 2012

Helder Pasen

Twee vrolijke mannen sopten en lapten de ramen van de abri’s woensdagochtend op het station in Hoogkarspel tot ze helder als spiegeltjes glommen in de zon. Ook ik poetste mijn bril. De wereld zag er mooi uit. Ik kon de trein al vanaf Enkhuizen zien aankomen. Maar ín de trein werd de aanblik een andere. De vuile ramen nodigden niet uit om naar buiten te kijken. Zou de NS niet trots zijn op ons landschap? Naar buiten kijken lijkt voor haar niet belangrijk te zijn. Waarom wil zij ons niet de bollenvelden en de schapen met lammetjes in de wei laten zien? Is er niemand, die gewoon met schoonmaken wil beginnen, zoals dat ook gebeurt bij de ruiten van auto’s, die voor stoplichten moeten wachten? De reizigers zullen er best wel wat voor over hebben, voor een heldere ruit.

Ik nestelde me met mijn boeken in een hoekje. Pasen moest voorbereid worden. Het feest van leven. Van bevrijding. Ik las mijn teksten en leerde van Pasen uit de boeken. Niet vanuit het boek van de levende natuur, die in deze tijd zo mooi open bloeit. Dat door het donker heen het licht doorbreekt. In het licht van Christus zien we het vuil van ons eigen leven. Ook in geestelijke zin moeten de ramen gelapt en schoongemaakt worden. Pasen zet ons ook aan het werk, om in het reine te komen met onszelf, en met mensen om ons heen. Het zijn heldere ramen, die zicht geven op de toekomst.

In de avond reisde ik weer huiswaarts. In Schagen stroomde de trein overvol met vrolijk schreeuwende jongeren van Paasvee. Hun blik was niet helemaal helder. Het rook naar geestrijk vocht. Ook zij waren bezig geweest met iets van Pasen. Ze maakten veel kabaal, en lieten vuile sporen na.
Ik trok mij nog meer terug in een hoekje. Lezen lukte niet meer in deze drukte. Door het duistere raam keek ik wat naar buiten. Ik zag de maan, als een sikkel. Een begin van licht in het donker van de nacht.
Als de maan vol is, wordt het helder.
Dan is het Pasen.

zondag 4 maart 2012

Omkeren

In het vroege voorjaar waren ze in een zelfgebouwd zeilbootje gestapt: vader en zoon. Koud was het nog. Omstanders hadden gezegd: “Zouden jullie dat wel doen?” Maar het zat in hun hoofd. De boot was klaar en ze wilden hem testen. Ze waren van wal gestoken. Er stond een flinke bries. De zoon zat aan het roer. Totdat de vader zei:”Nu ik!” Meteen nam hij het roer over. Het onverwachte gebeurde: hij kreeg niet goed greep en zij sloegen om. In ijskoud water kwamen ze terecht. De vader zag zijn eigen paniek weerspiegeld in de ogen van zijn zoon. “En toen liet ik me zakken, onder water, en voelde in de diepte vaste grond. Daar vond ik zomaar houvast, vertrouwen en moed. Ik wist ineens wat we moesten doen. Ik kwam boven en commandeerde: pak de rand van de boot, en zwemmen! Naar de oever, daar!” Samen hadden ze het gered.
De vader vertelt het mij, nu hij ernstig ziek is, als zijn geloofsverhaal. Hij moet afscheid gaan nemen van alles wat hem lief is. Hij moet het roer over het eigen leven, uit handen geven. Bij hem staat een foto van de mooie, grote boot, waaraan hij de laatste jaren gewerkt heeft. Voor hem is die boot de ideale plek om met het hele gezin vakantie te vieren. Hij is er trots op. Het is het levenswerk, dat hij de kinderen zal nalaten. Alleen - en dat doet hem vreselijk veel pijn – vrouw en kinderen denken er anders over. Voor hen hoeft het niet, met elkaar, langere tijd, op de boot. Hij snapt ook niet dat zijn kinderen liever met de auto, de kleintjes op de achterbank, naar Zuid Frankrijk gaan rijden. Dat ze hem, en dat ze de boot afwijzen.
“En nu droomde ik” zei hij in een volgend gesprek “dat ik op de kade stond. En over het water kwam de boot aanvaren, en daar stonden mijn vrouw, met de kinderen en kleinkinderen op, en zij zwaaiden naar mij.” Ik vond het een mooie droom. Maar waarom hij, op de kade. Daarom vroeg ik hem: “Zou je het ook anders kunnen dromen, dat je het omkeert, dat je zelf in de boot stapt, en dat je vrouw en kinderen, allemaal bij elkaar op de kade staan, en je uitzwaaien?”.

vrijdag 3 februari 2012

Bezopen

Zaterdagnacht werd er hard tegen de deur van de kerk gebonsd en getrapt. Ik was in de pastorie aan het afsluiten. Alles was klaar voor de komende zondag: preek, liturgie, gebeden. Ik liep de kerk in, deed open, en keek in een verschrikt gezicht van een meisje, dat blijkbaar niet verwacht had dat de deur van de donkere kerk voor haar geopend zou worden. “Wat is er?” vroeg ik. “Niks, helemaal niks! Je hebt niks met mij te maken!” schreeuwde ze en trapte opnieuw tegen de deur. Vol medelijden zei ik: “Meisje, je hebt te veel gedronken! ” Maar ze keek mij boos aan en liep wankel weg, het donker in, richting kroeg. Op de stoep voor de kerkdeur raapte ik een plastic flesje op, waarin het water vervangen was door sterke drank, en een aangebroken pakje sigaretten. “Roken is dodelijk”, stond erop.

De volgende morgen lazen we in de kerkdienst het verhaal van Jezus in de synagoge. Een man, bezeten van een onreine geest schreeuwt tegen Hem: “Wat hebben wij met jou te maken?” Jezus zegt dan niet: “Man, je bent bezeten”. Nee, Jezus spreekt met gezag: “Zwijg en ga uit hem weg”. En de onreine geest blaast de aftocht.

’s Nachts lig ik te tobben over het meisje, en dat ik haar zo weg had laten gaan. Ik had haar binnen kunnen vragen voor wat warmte, voor een glas melk. Ik voel mijn tekorten: een klein gelovige dominee, die geen duivels kan uitdrijven. En daarbij moet ik ook weer denken aan een gesprek over een kinderlied met de gelovige tekst: “Stap uit de boot, durf over water te lopen, vertrouw maar op God en de hemel gaat open”. Stel je voor, dat een goedgelovig, moedig kind echt uit de boot stapt en over water gaat lopen. Dat lied kan tot grote ongelukken leiden.
Zelf werd ik als kind bang gemaakt voor de grote, boze bullebak, die in het water huisde en je zomaar kon pakken. Die opvoeding was realistisch: het hield je bij het gevaarlijke water vandaan. Zo’n vroom kinderlied kan niet, vond ik.
Maar nu zie ik het in een ander perspectief, en zou ik het zo willen herschrijven: “Stop met de drank, durf op water te lopen, vertrouw maar op God: je bent echt niet bezopen!”

zondag 8 januari 2012

Een wonder


Te middernacht, op de scheiding van oud en nieuw van dit jaar, gebeurde het . Het Mariabeeld, dat voor mijn keukenraam naar buiten staat te kijken, was gevallen. Ik vond haar een uur later op het aanrecht. Geschrokken pakte ik het voorzichtig op, zag dat het niet gebroken was, en zei tegen haar: “En nou niet gaan huilen hoor!” Ze hield zich in. Er stroomde geen enkele traan. Ik vond het wonderlijk dat zij gevallen was. Zo wankel is haar sokkel toch niet. Ook het tijdstip (ik had niet veel gedronken), en dat ze heel was gebleven, was een wonder. Was zij gaan huilen, dan was dat heel ingewikkeld geworden voor onze Protestantse kerk, die niet veel op heeft met Maria wonderen. Dat is dus gelukkig niet gebeurd.
Maar daarna was er de grote vraag: “Wat betekent het?” Was er iets heftigs met de kerk gebeurd? Was een groot kerkleider overleden? Of zou mijn moeder gevallen zijn? De volgende morgen waren er geen verontrustende berichten, noch over de kerk, noch over mijn moeder. Ik vroeg het daarna aan familieleden: wat zou het betekenen? Ik hoorde hun verhalen van wonderen die mensen ervaren. Dat er engelen zijn, die soms zomaar ingrijpen en een mens behoeden voor ongeluk. Bij al die verhalen blijft wel de vraag, waarom er zo vaak niet ingegrepen werd, en mensen slachtoffer werden in het verkeer, door ziekten en ongelukken. Het is troostvol om een eigen ervaring te zien als iets van God. Maar blijf wel kritisch.
Mijn Mariabeeld staat in het keukenraam om erop toe te zien dat er daar buiten tegen de pastorie niet wild geplast wordt. Dat gebeurde die nacht veelvuldig. Ook een paar meiden waren er gehurkt voor gaan zitten. Wellicht is er nog vuurwerk tegen het raam gegooid, en stond ze toch niet zo stevig. Mijn zus dacht nog aan muizen, die er een aandeel in zouden kunnen hebben. Dan moet je wel vallen.
Ik heb mijn Maria afgestoft en weer op haar plaats gezet. Haar val blijft een raadsel. Maar dat kan dus zomaar gebeuren, dat je valt. Het kan hard aankomen. Soms word je opgeraapt en getroost, en kan je je taak weer oppakken. Zo ook ik. Een nieuw jaar ligt voor mij, met nieuwe kansen.