Op 14 april 2015 was ik op de predikantendag van de Bond.
Dit jaar voor het eerst als emeritus. Het was een dag van ontmoeten, leren en ervaringen
uitwisselen. Dit jaar: “Hoe is het met
jou? Waar zit jij, op die schaal tussen bevlogenheid en burn-out?”. Dat was
het thema.
Ik vroeg mezelf, waar ik zat. Hoe moest ik mijn ambtsperiode tekenen? Ik was
geen hoogvlieger geweest. Ik zocht mijn weg met passie. Ik ontspoorde in de
woestijn van het werk, vroeg gedeeltelijke losmaking, ging weg en bleef. Bijna
was het een burn-out geworden en had ik de kerk voorgoed de rug toegekeerd. Ten
laatste werd ik onverwacht in een nieuwe gemeente gered. Ik kreeg vleugels. Het
had ook anders kunnen lopen.
Ik teken mijn lijnen: in mijn eerste gemeente stond ik 3,5 jaar. In mijn tweede
7,5 jaar. Op mijn derde plek met drie zelfstandige kerkenraden werden het ruim
14 jaren. En tenslotte kwam onverwacht op mijn 63-ste, als een geschenk uit de
hemel, voor 2 jaren, een nieuwe plek. Ik heb vette en magere jaren gekend op de
plek waar ik te lang verbonden bleef. Het was niet mijn bedoeling daar zo lang
te zijn. Maar hoe, als je sollicitaties niet het gewenste resultaat hebben? Ik
had mijn leeftijd niet mee. En het kostte veel energie: verlangen en zoeken naar
een nieuwe plek, die zich niet aandient. Na 7 goede jaren kreeg ik daar de wind
tegen. De sfeer veranderde in één van de kerkenraden. Zij vroegen en kregen bijzondere
visitatie. Er kwam een intake-gesprek waarbij ik de visitatoren als een tribunaal
tegenover mij vond. Zij wezen mij mijn plek. Ik moest me verdedigen. Zij zeiden
dat ik bestuurlijk niet sterk was en dat ik steken had laten vallen. Ik had
gewerkt aan meer oecumene, aan samenwerking en samengaan van de kerkenraden. Ik
had krachten willen bundelen, kijken in hoeverre dat mogelijk was. Maar het was
afgeblazen. De kerkenraden wilden het eigen dorp, de protestantse eigenheid en
zelfstandigheid voorop stellen. Het falen, om tot een meer beleidsmatige visie
te komen, werd nu op mijn bordje gelegd.
In de kerkdiensten was ik te veel bezig met landbouw en voedsel, was de klacht.
In de kerkdiensten was ik te veel bezig met landbouw en voedsel, was de klacht.
De Pinksterdienst werd genoemd. De dienst was opgeluisterd door een RK koor, en
met een groepje voorbereid. Aardbeien werden gedeeld, als vruchten van de
Geest: rood van liefde, vlammetjes van hoop en gekroond met verbondenheid. Het
verhaal erbij was vreugdevol: ik had ze gekregen van een tuinder. De man
vertelde, dat hij zich jaren geleden uit de kerk had laten uitschrijven. Er was
een kerkvoogd op bezoek geweest, en die had hem aangemaand om zijn kerkelijke
(vastgestelde) bijdrage te betalen. Hij had de aanslag te hoog gevonden. “Ik
verdien niets” had hij gezegd “eigenlijk
zou ik geld van de kerk moeten krijgen!” Hij betaalde niet, en werd
uitgeschreven. Maar nu ik hem mijn gedachten over het delen van aardbeien
uitlegde, wilde hij ze graag aan de kerk geven. Ik hoefde niet te betalen. Het
was een gebaar van verzoening. De Geest van Pinksteren leek te gaan waaien! Zo
werden Pinkstermorgen in de dienst de kostbare en kwetsbare vruchten van de
Geest rondgegeven en gedeeld. Er waren schalen met aardbeien, en daarbij een
toef slagroom. En zoals op die eerste Pinksterdag spottend gezegd werd: “Zij
hebben te veel zoete wijn gehad!” (Handelingen 2, 13) werd hier gehoord: “Het
lijkt wel avondmaal!” Ik was er blij mee. Het was ook zoiets als avondmaal. In
het jasje van de Geest.
Ja, ik was bezig met landbouw en voedsel. Mijn studieverlof was eraan besteed. Ik leerde de agrariërs en de bedrijven in mijn gemeenten kennen; ik ging mee ziekzoeken in de tulpen, had gesprekken met mensen die op zaadbedrijven werkten. En zomers verzorgde mijn man een week het familiebedrijf op de Veluwe van zijn broer, met melkvee en kippen. Dan hielp ik mee. Aan de kerkenraden gaf ik aan hoe ik te bereiken was. In noodgevallen was ik beschikbaar. Daartegen groeide in de kerkenraad weerstand. Ik mocht dit niet zomaar doen. Ik moest om goedkeuring vragen. En dat vertikte ik. De bijzondere visitatoren, die door de kerkenraad ingeschakeld waren, vond ik in veel dingen tegenover mij. Behalve dan in dit laatste: zij zeiden de kerkenraad dat ik niet verplicht kon worden te melden, waar ik de nacht doorbracht. Ik mocht naar de Veluwe gaan. De kerkenraden wisten immers hoe ik telefonisch te bereiken was. Maar het ongenoegen bleef en dit gebeuren werd door de kerkrentmeesters/voorzitters steeds weer geventileerd als bewijs van mijn eigenzinnigheid. Zij waren toe aan een andere dominee, met een nieuw geluid.
Ja, ik was bezig met landbouw en voedsel. Mijn studieverlof was eraan besteed. Ik leerde de agrariërs en de bedrijven in mijn gemeenten kennen; ik ging mee ziekzoeken in de tulpen, had gesprekken met mensen die op zaadbedrijven werkten. En zomers verzorgde mijn man een week het familiebedrijf op de Veluwe van zijn broer, met melkvee en kippen. Dan hielp ik mee. Aan de kerkenraden gaf ik aan hoe ik te bereiken was. In noodgevallen was ik beschikbaar. Daartegen groeide in de kerkenraad weerstand. Ik mocht dit niet zomaar doen. Ik moest om goedkeuring vragen. En dat vertikte ik. De bijzondere visitatoren, die door de kerkenraad ingeschakeld waren, vond ik in veel dingen tegenover mij. Behalve dan in dit laatste: zij zeiden de kerkenraad dat ik niet verplicht kon worden te melden, waar ik de nacht doorbracht. Ik mocht naar de Veluwe gaan. De kerkenraden wisten immers hoe ik telefonisch te bereiken was. Maar het ongenoegen bleef en dit gebeuren werd door de kerkrentmeesters/voorzitters steeds weer geventileerd als bewijs van mijn eigenzinnigheid. Zij waren toe aan een andere dominee, met een nieuw geluid.
Zeven jaren heeft dit proces geduurd. Ik vroeg en kreeg
losmaking, en zou met twee andere gemeenten verder gaan. Maar de brand sloeg
over, en ik kreeg opnieuw met bijzondere visitatoren te maken. Gaande het
proces was er steeds minder steun van collega’s. Het moderamen van de classis, de classis/gemeente-adviseurs lieten zich in hun
beeldvorming leiden door de mening van de visitatoren. Mijn mening, mijn
ervaringen werden niet gehoord. Ook die van de gemeenten niet. Veel speelde
zich af in de besloten kringen van de kerkenraadkamers, waar geheimhouding geboden
was. Toen collega’s zeiden: “Stop er maar mee, het wordt nooit meer wat”, begon
ik na te denken en mijn testament te schrijven. Ik voelde dat mijn afscheid van
de kerk aanstaande was. En toen was dat ineens niet. Ik had een nieuwe werkplek
gevonden!
Met passie ben ik dominee geweest. Ik heb zelf gezocht naar
coaches en er veel van geleerd, ook van supervisoren, van vriendinnen en
vrienden. De grootste pijn op mijn tocht in de woestijn was: niet gehoord te
worden. Ik vond een oase: Hein Blommestijn, een naam die ook verschillende
keren opduikt in het tijdschrift “Handelingen”, dat ons werd aangereikt op de
predikantendag.
Ik kan nog veel schrijven over mijn spirituele zoektocht. Dat zou een volgend
artikel worden.
Voor nu heb ik deze drie aanbevelingen voor de kerk:
1. Coachen van visitatoren. Zeker als het om buitengewone visitatie gaat. Ik heb het ervaren als een autoritaire inbreuk. Als predikant zocht (en betaalde ik) mijn eigen begeleiding. Mijn kerkenraden wilden daar geen cent aan bijdragen. Zelf bleven zij zonder coach. Zij hadden alleen de visitatie, en het bestuurlijk kader van de kerk (van voorzitters, van de classis, en van de regionale en gemeenteadviseurs). Dat was erg onder de maat.
2. Soms loopt het tussen de predikant en de kerkenraad vast, en is het beter te stoppen. Moet de predikant dan maar afhaken en in de kou gezet (losgemaakt)? Dat lijkt mij niet de goede weg. Ook een kerkenraadslid (voorzitter) kan aftreden.
3. Er zullen in de kerk plekken moeten zijn, waar de predikant na een losmaking met opgeheven hoofd zijn/haar talenten in kan zetten. Er moet doorstroming zijn. Dat betekent dat predikanten die in hun gemeenten “goed” denken te zitten en willen blijven, moeten meebewegen. Uit solidariteit.
1. Coachen van visitatoren. Zeker als het om buitengewone visitatie gaat. Ik heb het ervaren als een autoritaire inbreuk. Als predikant zocht (en betaalde ik) mijn eigen begeleiding. Mijn kerkenraden wilden daar geen cent aan bijdragen. Zelf bleven zij zonder coach. Zij hadden alleen de visitatie, en het bestuurlijk kader van de kerk (van voorzitters, van de classis, en van de regionale en gemeenteadviseurs). Dat was erg onder de maat.
2. Soms loopt het tussen de predikant en de kerkenraad vast, en is het beter te stoppen. Moet de predikant dan maar afhaken en in de kou gezet (losgemaakt)? Dat lijkt mij niet de goede weg. Ook een kerkenraadslid (voorzitter) kan aftreden.
3. Er zullen in de kerk plekken moeten zijn, waar de predikant na een losmaking met opgeheven hoofd zijn/haar talenten in kan zetten. Er moet doorstroming zijn. Dat betekent dat predikanten die in hun gemeenten “goed” denken te zitten en willen blijven, moeten meebewegen. Uit solidariteit.
Op de predikantendag sloten de verschillende inleiders
(predikanten) af met het lied, dat hen inspireerde.
Mijn lied is 930 – het
slotlied van de afscheidsdienst, toen ik met emeritaat ging:
Jij geeft mij vleugels en handen vol licht
Jij leert mij leven zonder gewicht
lopen op water en spelen met vuur
Jij maakt mij open, ik weet dag noch uur.
Jij leert mij leven zonder gewicht
lopen op water en spelen met vuur
Jij maakt mij open, ik weet dag noch uur.
Ineke van Middendorp-Sonneveld
Elst, april 2015
Elst, april 2015