Broers en zussen van Middendorp - met een zwager en met mij, schoonzus – reisden begin december naar Addis Abeba, naar hun zus Janet die daar woont en werkt. Eén broer en zus gingen eerder terug. De anderen bleven nog. We maakten met ons vieren een rondreis naar het noorden. Na de Kerst vlogen we met elkaar met Ethiopian Airlines van Addis Abeba weer terug, via Parijs naar Brussel.
Op de heenreis zaten mijn man en ik ontspannen in de trein
naar Brussel. Vandaar zou ons vliegtuig vertrekken, via Parijs naar Addis
Abeba. Het was niet druk in de trein.
Onze koffer en tassen hadden we op de banken naast ons, aan de andere kant van
het gangpad gezet, met onze rugzakken bovenop. Bij Antwerpen kwamen een conducteur
en conductrice langs. De laatste posteerde zich vlak voor ons en zei: ‘Zullen
we eens een rollenspelletje doen? Van pickpockets?’ Ik begreep niet wat zij
bedoelde. Stonden onze tassen in de weg?
Wat wilde ze? Ik was verzonken in mijn boek en helemaal niet bij de les.
Zij leerde ons hoe zakkenrollers hun werk doen, in de trein. Ze zijn met zijn tweeën of meer. Gaan voor je staan - zoals zij en haar collega nu hun rollenspelletje deden - en spreken je aan. Of er wordt op het raampje getikt als de trein bij een station staat, je aandacht wordt afgeleid, en een handlanger gaat er met je rugzak vandoor. Daar zitten vaak de waardevolle spullen in. ‘Bij u is het ook heel eenvoudig. Wij maken het dagelijks mee, en willen u waarschuwen’. Het was een aardige conductrice. Grappig, met een zachte, sympathieke Belgische tongval. We naderden Brussel. Een stad die op haar hoede is.
We vonden de andere van Middendorpen in de vertrekhal van de luchthaven. We checkten in, we wachtten, we zouden op tijd vertrekken. Toen ik met mijn schoonzus door de slurf vanuit de vertrekhal naar het vliegtuig liep, zag ik in dit niemandsland een briefje van € 50,-- op de grond liggen. Werd ik zojuist nog gewaarschuwd voor zakkenrollers, lag hier zomaar het geld voor het oprapen. Het moest van degene zijn die voor mij uit liep en die ik nog net het vliegtuig zag binnengaan. Wat te doen? Aanspreken? Teruggeven? Ik vroeg mijn voorganger of hij soms iets verloren had. ‘Ja, dat zou kunnen’ zei hij. ‘Wat dan?’vroeg ik. Hij graaide met zijn hand in zijn broekzak en diepte er allemaal briefjes van € 50,-- op. Het leek mij duidelijk dat het van hem was. Ik gaf het hem terug. Schoonzus zei:’Misschien wilt u nog even natellen, of u er één mist’. En: ‘Als u het maar wel eerlijk verloren hebt!’
Zij leerde ons hoe zakkenrollers hun werk doen, in de trein. Ze zijn met zijn tweeën of meer. Gaan voor je staan - zoals zij en haar collega nu hun rollenspelletje deden - en spreken je aan. Of er wordt op het raampje getikt als de trein bij een station staat, je aandacht wordt afgeleid, en een handlanger gaat er met je rugzak vandoor. Daar zitten vaak de waardevolle spullen in. ‘Bij u is het ook heel eenvoudig. Wij maken het dagelijks mee, en willen u waarschuwen’. Het was een aardige conductrice. Grappig, met een zachte, sympathieke Belgische tongval. We naderden Brussel. Een stad die op haar hoede is.
We vonden de andere van Middendorpen in de vertrekhal van de luchthaven. We checkten in, we wachtten, we zouden op tijd vertrekken. Toen ik met mijn schoonzus door de slurf vanuit de vertrekhal naar het vliegtuig liep, zag ik in dit niemandsland een briefje van € 50,-- op de grond liggen. Werd ik zojuist nog gewaarschuwd voor zakkenrollers, lag hier zomaar het geld voor het oprapen. Het moest van degene zijn die voor mij uit liep en die ik nog net het vliegtuig zag binnengaan. Wat te doen? Aanspreken? Teruggeven? Ik vroeg mijn voorganger of hij soms iets verloren had. ‘Ja, dat zou kunnen’ zei hij. ‘Wat dan?’vroeg ik. Hij graaide met zijn hand in zijn broekzak en diepte er allemaal briefjes van € 50,-- op. Het leek mij duidelijk dat het van hem was. Ik gaf het hem terug. Schoonzus zei:’Misschien wilt u nog even natellen, of u er één mist’. En: ‘Als u het maar wel eerlijk verloren hebt!’
De hele reis in Ethiopië hebben we niet te maken gehad met
beroving of diefstal. Er waren wel veel bedelaars. Zij vroegen om geld en
goederen. Soms op een slimme manier, met ‘mooie’ verhalen. Zij kregen. Of niet.
Het werd ons niet afgepakt.
Na vier weken keerden we weer gezond en wel terug. We
landden in Brussel. Met zijn vieren. We kochten een treinkaartje naar huis,
schoonzus en zwager naar Ermelo. Wij naar Elst. Het duurde nog 20 minuten voor
de trein zou komen. De mannen gingen koffie halen. Schoonzus en ik wachtten op
het perron, met twee karren vol koffers en tassen. Schoonzus ging een sms-je
sturen over onze veilige vlucht en aankomst. Er kwam koffie. En toen reed – sneller
dan verwacht - de trein het station binnen. Op tijd. We sprongen op. De karren
met bagage moesten naar de trein. Inladen. Instappen. Het ging perfect. We vonden
een plek en zaten voldaan bij elkaar. Het was nog vroeg. We zagen de opkomende zon de hemel prachtig
rood kleuren. Dat zou een mooie foto
kunnen zijn, als afsluiting van onze reis. Het fototoestel moest gezocht. Waar?
In de rugzak. ‘Waar is mijn rugzak?’ vroeg schoonzus. Hij stond niet bij de bagage. Ook niet de
rugzak van zwager. En we ontdekten, dat we alles ingeladen hadden, maar niet
hun rugzakken. Die hadden zij niet op de kar, maar naast zich, op het bankje op
het perron gezet. In Brussel, nog wel. Waar een achtergebleven rugzak zomaar een
onheilspellende betekenis kan krijgen!
De conducteuren waren
vriendelijk en zeer behulpzaam. ‘Maar misschien waren uw rugzakken al
meegenomen voordat de trein kwam, want er zijn daar veel zakkenrollers. Wij
maken dat dagelijks mee’, zeiden zij. Zij gingen bellen met Brussel. Daar waren
de tassen gevonden. Een opluchting. In Antwerpen scheidden onze wegen: zij
stapten uit en keerden om. Alles kwam
goed. Van de zonsopgang is geen foto gemaakt.
Ineke van Middendorp-Sonneveld
Elst, 6 januari 2016
Elst, 6 januari 2016