Het was zaterdag 10 oktober jl. bewolkt maar droog. Er stond een koud windje. Antonius
en ik hadden een rondleiding verzorgd over het voedsel/bloemen/bijenbos de
Santackergaard: de ronde gedaan over het perceel, verteld over wat er zoal was,
met de vragen over onkruid en distels: hoe ermee om te gaan? Maaien of
uittrekken, omdat ze te veel de andere planten verstikken? Of juist niet. Ze hebben
ook hun nut: van diep uit de grond brengen ze heilzame stoffen naar boven.
De groep verzamelde zich weer voor een afsluitend woord. Een paar laatkomers
voegden zich er nog bij en zeiden: ‘Hebben jullie ook dat dode puttertje in de
struiken zien hangen?’ Nee, niemand
had dat gezien. De lucht donkerde inmiddels dreigend grijzer. Het was tijd. Het
bezoek kleumde. We lieten ze gaan.
Met Antonius
is het goed vinden. Al gauw stonden we bij de dode putter, die vreemd verstrikt
in de klissen van een struik hing. Zich vast gevlogen. Hij wapperde als een
vlag heen en weer in de wind.
We maakten foto’s, pakten de struik vast, zodat hij niet te erg zou bewegen. En
plotseling, alsof het kiekeboe met ons wilde spelen, liet het zich op de grond
vallen.
Geschrokken raapte Antonius het op en zei vol verbazing: ‘Hij leeft nog!’ Het puttertje hield hij in zijn hand. We besloten om hem neer te leggen op een beschut
plekje om het bij te laten komen. Maar zodra het de vrijheid voelde, sloeg het
zijn vleugels uit, vloog op en verdween, hoog in de grijze luchten. Het begon
zachtjes te regenen.
’s Avonds verdiepte
ik me in de masterscriptie van Christel Verdaasdonk: ‘Het puttertje van Carel
Fabritius: functie en iconografie’. Ik
las over het puttertje, het vroeger geliefde, slimme huisdiertje dat je ook
trucjes kon leren, zoals zijn eigen bakje water of voer aan een kettinkje naar
boven brengen om te kunnen eten en drinken. Er werd op gejaagd met netten om ze
in een kooitje te stoppen. Als er één verstrikt raakte, kwamen andere
puttertjes het slachtoffer te hulp. Dat pakte meestal noodlottig uit. De vangst
werd voor de jager alleen maar groter.
De kleurrijke veren van de distelvink vertellen het diepere verhaal: het bloedrode masker heeft
hij gekregen toen hij de stekende dorens van de doornenkroon uit Jezus’
wenkbrauw wilde trekken. Het bloed van Christus kwam op zijn snaveltje en zijn koppie
terecht.
De gele kleur in zijn verenkleed is het goud van de helende krachten waarover
het vogeltje beschikt. Het beschermt tegen ziekten. Vroeger tegen de pest. Nu
zouden we zeggen: tegen corona. Er zijn oude afbeeldingen van het Christuskind
met het puttertje. Van Rafaël, de Madonna met Jezus en Johannes, die met het vinkje spelen.
Zaterdag
dachten wij: wij hebben een puttertje
gered. Maar was dat zo? Er blijven veel open vragen. Als er niet een
groep mensen was geweest, waren de andere puttertjes dan niet te hulp gekomen?
Bleven die nu misschien weg, omdat wij mensen te bedreigend voor hen waren? Putters
zijn distelvinken. Ze eten voornamelijk distelzaden. En van de distel wordt
gezegd dat, op de juiste wijze klaargemaakt, deze een geneeskrachtige werking
heeft tegen verschillende ziekten.
‘Wat te doen met de vele distels?’ is een steeds terugkerende vraag. Ze
verstikken andere planten. Maar ze zijn heilzaam! Het is voedsel
voor de puttertjes, die we vaak in zwermen zien langskomen op de
Santackergaard.
Bij de foto van het distelvinkje, in de hand van Antonius, dichtte ik:
Jij wist de plek
wij zochten en vonden
uitgeput in jouw hand
wedergeboren te worden.
De verstrikt
geraakte putter werd gered, wedergeboren. Zouden wij mensen niet ook gered en wedergeboren
moeten worden, om met een andere blik naar de samenhang van alles wat is en
leeft te leren kijken?
Ineke van
Middendorp-Sonneveld
15/10/2020