vrijdag 15 mei 2015

OogappelSIEN



In het holst van de nacht van vrijdag 8 mei om 2.00 uur ging de telefoon. 
Onze zoon Berend was aan de lijn. De vliezen van zijn hoogzwangere vrouw Aafke waren gebroken.


Wij waren gevraagd om – als het zover was – op hun zoontje Willem van 22 maanden te passen.
Het was nu zover. De vroedvrouw was gebeld. Willen jullie komen? Ik kwam uit een eerste diepe slaap. Wim sliep mogelijk nog dieper. Moet één van ons, of zullen beiden? We gingen samen, 12 km. op de fiets naar Arnhem.  Binnen een uur stonden we bij hen op de stoep.
De vroedvrouw was bezig in het ziekenhuis een verloskamer te regelen met bed, bad en begeleiding. Het koffertje stond klaar. Ze vertrokken. Wij zouden onze weg wel vinden.

Vreemd en spannend was het. En nu weer naar bed. Slapen met de telefoon binnen handbereik.
Om 7.30 uur werden we wakker van de geluiden van kleine Willem. Hij keek verbaasd omdat zijn ouders er niet waren. ‘Die zijn de baby halen’, zeiden wij. ‘Baby, baby’, zei Willem.  We kleedden hem aan en maakten een ontbijt. Om 8.30 uur ging de telefoon. Zij was geboren. Sien. Alles was goed, met moeder en kind. Er moesten nog wat dingen bekeken. We hoorden nog nader. Opgelucht, ontroerd en dankbaar waren we. Willem was broertje geworden. ‘Er gaat nu heel veel voor jou veranderen’, zei ik tegen hem. ‘Baby, baby’, zei Willem. Om 10.00 uur waren we in het ziekenhuis, en vonden het pasgeboren kind liggend onder een warme lamp. Zwarte krulletjes piepten vanonder haar mutsje uit. Een flinke, blauw gestuwde, gekreukelde, ernstig slapende Sien. Zij werd opgepakt en aangereikt.  Zij en haar moeder mochten naar huis.
foto: Willem van Erk
De volgende dag waren we samen met de andere grootouders op bezoek. We vonden moeder Aafke koninklijk midden in de kamer, met Sien op schoot, met vader Berend en broertje WIllem, met een vriendin en de kraamverzorgster. Met ons erbij: een huis vol mensen! Sien had haar muts afgezet. Ze had een bos donker haar. Mooi was ze was geworden, uit de plooi, een roze kleur. Ze mocht bij mij. Ze mocht bij de andere oma. Er werden foto’s genomen. Ze hield haar oogjes stijf dicht. Elke beweging werd gevolgd. Haar gebalde vuistjes, het sierlijk spreiden van haar handjes, haar lange vingertjes, het grote geeuwen. Soms probeerde ze even een klein kiertje met haar ogen. Ze begon te huilen. Dus: terug naar moeder Aafke. Vertrouwde geur. Geborgenheid. Troost. Aan de borst. We zagen haar drinken. De kraamhulp kwam erbij zitten en streek over Siens krullenbol. ‘We gaan haar straks in bad doen. Dat willen jullie zeker wel meemaken!’ zei ze tegen de grootouders. Haren wassen. Leuke kleertjes aantrekken. Opmaken. Voor het eerst. Een feest. Laten zien hoe mooi ze is. Moeder en kraamhulp hadden er zin in. Maar ik wilde naar huis. Ik ben nog van het oude stempel. Van rust, en met rust laten. Van de heilige momenten: verborgen in een donker hoekje de baby voeden. Dit was druk.

We vertrokken. We hadden overlegd om bij haar geboorte een Magnolia (tulpenboompje) te geven. Omdat het van die mooie vormen heeft.  Ik heb ’s middags een mooie paarse gevonden en gekocht. Toen ik met het boompje naar huis fietste, begon het te regenen. Dat is in deze droge tijd een zegen. Water uit de hemel, ook voor dit boompje. Ik dacht aan Sien,  die nu voor het eerst met water overspoeld en gewassen was. En hoe mooi ze gevormd was. Van zichzelf, en door anderen. 
Mijn oogappelSIEN.