Wonen overal nergens thuis
wonen overal even thuis
wonen overal bijna thuis
wonen overal even thuis
wonen overal bijna thuis
Nog geen jaar rond woon ik in het Betuwse Elst, en ben
overal nog niet helemaal thuis. Even thuis was ik in Den Helder, waar ik twee
jaar woonde. Ik hield van zee en strand, van de frisse wind en de paars
bedauwde bramen in het duinlandschap. Het plukken van die mooie vruchten leek de
laatste zomer een verslaving te worden. Potjes jam stapelden zich op, als
voedselzekerheid voor barre tijden later. Dacht ik dat er in de Betuwe niets
zou groeien? En nu kwam ik – half augustus – terug voor de kerkdienst bij de Visserijdagen.
Daarbij gingen mijn gedachten natuurlijk uit naar de bramen. De eerstelingen
zouden er al moeten zijn. Hoelang wilde ik blijven om nieuwe voorraden aan te
leggen? Een week? Een paar dagen? Het hoefde niet lang te zijn. Ik was
inmiddels genoeg thuis in de Betuwe om te weten dat ook daar veel moois te
vinden was. Een hele zaterdag had ik om rond te fietsen naar de mij vertrouwde
plekken, om bij de zee te zijn, om de ruimte en het goede van dit land weer te ervaren.
En gaandeweg die dag merkte ik wat een jaar van afwezigheid gedaan had. Er was afstand
gekomen. Alles was verder gegaan, gegroeid, geworden, veranderd, zonder mij. Ik
kwam van elders. Een vreemde kostganger. Het begon zachtjes te regenen.
De visserijdienst had de mij bekende stijl van
voorgaande jaren: het was breed oecumenisch, met het Visserskoor en een solist.
De voorbereidingsgroep had de lezing gekozen van Lucas 5 vers 1 t/m 11, met de thema’s:
vissers van mensen en netwerken. Ik bracht de afbeelding in van de wiegster van
Van Gogh: de vrouw met een koord in de hand. Zij is voor de vissers op zee als
de troostende, zorgzame Maria, de Moeder, die de schepen in haar hand houdt en
wiegt. Verschillende lijnen moesten in de dienst aan elkaar geknoopt en
verbonden met de evangelie-lezing. Die ging over vissers die hun netten
schoonmaakten en boetten. Ze hadden niets gevangen. Het lag niet aan hun netwerk.
Jezus zei, dat ze de diepte moesten zoeken om vis te vangen. Ze deden het. De
vangst was daarna zó groot, dat de netten dreigden te scheuren. Ze moesten hulp
inroepen van anderen om alles veilig aan land te brengen.
Dit verhaal liet zich als vanzelf vertalen naar het
netwerk Europa en de onderlinge solidariteit. ‘Wees niet bang, voortaan zul je
mensen vangen‘, zei Jezus. En het zijn veel mensen, die in deze tijden op zee
gevangen en gered moeten worden. Angstig veel. Maar wees niet bang.
Ik vroeg me af, hoe het met onszelf was, in dit
oecumenisch samenzijn. Waren wij een netwerk of waren wij verschillende aan elkaar geknoopte lijnen? In de dienst had ieder zijn inbreng, zat op de eigen lijn, voerde het woord en zong het vertrouwde lied. We baden samen het Onze Vader, en pakten elkaar bij de hand. Dat voelde als de belofte van een netwerk: we hielden elkaar vast. We wisten dat we de Ander hard nodig hadden. Het slotlied was: ‘Wonen overal bijna thuis’. Het lied sloeg wonderlijk op mij. Ik was in Den Helder, en was weer even bijna thuis. Ik woonde op een andere vreemde plek, ingeklemd door stromende rivieren die hun weg naar de zee zoeken, en nog niet thuis.