dinsdag 9 juni 2015

ROOS



In memoriam Roos Mendel (23 november 1947 – 30 mei 2015)

Twee dagen was ik weg geweest en had niet mijn mailbox geopend. Toen ik op dinsdagmiddag achter de computer ging zitten voor de binnengekomen berichten, las ik dat zij op sjabbath was gestorven en nu, op deze derde dag, begraven. Het werd pijnlijk stil in mij. Roos. Prachtige roos. Mijn gedachten waren bij haar. Ik droeg haar om in mijn hart. Nabije, vertrouwde vriendin. De laatste jaren door onze verhuizingen op afstand geraakt. Maar we waren teruggekeerd en hadden elkaar weer gevonden. Ik had haar opgezocht. Ze was ziek. We zaten dit voorjaar in haar prieeltje. Zij met een schaaltje verse vruchten in haar schoot, met een mesje in de hand om het van ongerechtigheden te ontdoen. Ze deelde uit. En ik, ik had geurige olie voor haar meegebracht. Indian Rose & Sweet Almond Oil. Shanti Chakra. We waren samen een bron van troost. De zon scheen toen. Het was goed geweest. Om haar werd het daarna steeds stiller. Ik stuurde kaarten, en zette haar in de bloemen. Er kwamen weken lang geen berichten meer. Nu staarde ik naar mijn beeldscherm en begreep: zij is dood en begraven. Twee dagen was ik weg geweest.
Er was nog een mailbericht. Een uitnodiging voor een dienst in de synagoge in Dieren, op donderdag een paar dagen na de begrafenis. Om Roos te gedenken. Om elkaar te troosten met verhalen. Daar wilde ik graag bij zijn. Zo ontmoette ik die donderdag haar broer Michaël. Hij was het, die het mailcontact over het ziek zijn van Roos had onderhouden. Hij heette ons in de hal van de sjoel welkom en keek me aan. Ik zag in zijn oogopslag de olijke blik van Roos. Er was herkenning. De Joodse gemeenschap kwam hier bij elkaar, rond de familie, en vulde de hele ruimte. Michaël sprak over de laatste dagen. We volgden de liturgie vanuit een begeleidend boekje. De Hebreeuwse teksten en gebeden klonken als uit een andere wereld. Ze namen mij niet mee. Ik voelde me een vreemdeling. Ik zag geen bekenden. Niemand uit Terwolde, waar we hadden gewoond en elkaar hadden ontmoet. Niemand van de kring, die ik om haar heen had leren kennen. Ik wist niet dat Roos thuis was in deze joodse kring. Wel wist ik dat dit haar wortels waren. Ik begreep dat ze deze de laatste jaren hervonden had en teruggekeerd was.   
  
Zondags zocht ik de stilte in mijn buiten dienst in het park, bij wat zich aandient. Het eerste wat ik aangereikt kreeg waren de volle schalen witte bloesems van de vlier. Aan de rand van de vijver tussen het riet, zag ik een poes. Ze loerde naar de eenden, naar de pulletjes. Ik joeg haar weg, en ging op een steen zitten aan de waterkant. Zondagmorgen, kerktijd. Hier werd een eigen liturgie gevierd. Het zingen van vogels, het gekoer van duiven, het gekwaak van kikkers en eenden werd afgewisseld met stilte. Ook de karpers lieten zich horen: ze dansten aan het wateroppervlak het spetterend spel van de liefde.  Ouders kwamen met kinderen en met brood. Een hongerige moedereend waagde zich op het gras om ook van het brood te eten, en liet één geel en zeven bruin-gele pulletjes achter in het water. Ik zat er, en hield de wacht. De poes hield ik in de gaten. Die zat aan de overkant, opnieuw loerend. Boven het water verscheen een visdiefje. Zwierig, met krullende kringen schreef het boven de vijver een geheimtaal die niet te ontcijferen viel. Soms dook ze het water in, als doopte ze haar pen in de inkt om dan weer opnieuw verder te schrijven. Maar ik wist: ze is druk bezig haar maag te vullen. En waarom zou de poes dan niet mogen? Roos hield veel van poezen.     

Toen ik naar huis ging, ontdekte met krijt getekende pijlen op het asfalt, met vragen en opdrachten. Ik volgde gehoorzaam de route en deed wat gedaan moest worden: loop over dit muurtje. Ik zag de uitgebloeide rozen aan een struik, de bloemblaadjes als tranen op de grond. Verderop las ik: waarom liggen hier drempels in de weg? En tenslotte: hoeveel bomen staan er op een rij? Dat ging over de bomen in mijn straat, de Vogelzang. Ik telde zeven. Dan is er een grotere opening. Dan komen er nog twee, pal voor ons huis. Die twee staan dichter op elkaar en zijn met de takken in elkaar gegroeid. In mijn hoofd verstrengelden zich de woorden: boom, roos, vis, vuur, poes, duif, weg, thuis. 

'k Ben niet boos, ‘t is verdriet  
en geen roos die me ziet.

Ik pluk en ruik,

en heb haar als een klein boeket
op mijn kastje neergezet.

Zie hoe het zich openbaart
dit vreemde, ongekend geheim:
van leven, overgave, samen zijn.