In memoriam
Roos Mendel (23 november 1947 – 30 mei 2015)
Twee dagen was ik weg geweest en
had niet mijn mailbox geopend. Toen ik op dinsdagmiddag achter de computer ging
zitten voor de binnengekomen berichten, las ik dat zij op sjabbath was
gestorven en nu, op deze derde dag, begraven. Het werd pijnlijk stil in mij.
Roos. Prachtige roos. Mijn gedachten waren bij haar. Ik droeg haar om in mijn
hart. Nabije, vertrouwde vriendin. De laatste jaren door onze verhuizingen op
afstand geraakt. Maar we waren teruggekeerd en hadden elkaar weer gevonden. Ik
had haar opgezocht. Ze was ziek. We zaten dit voorjaar in haar prieeltje. Zij
met een schaaltje verse vruchten in haar schoot, met een mesje in de hand om het
van ongerechtigheden te ontdoen. Ze deelde uit. En ik, ik had geurige olie voor
haar meegebracht. Indian Rose & Sweet Almond Oil. Shanti Chakra. We waren samen
een bron van troost. De zon scheen toen. Het was goed geweest. Om haar werd het
daarna steeds stiller. Ik stuurde kaarten, en zette haar in de bloemen. Er
kwamen weken lang geen berichten meer. Nu staarde ik naar mijn beeldscherm en begreep:
zij is dood en begraven. Twee dagen was ik weg geweest.
Er was nog een mailbericht. Een uitnodiging voor een dienst in de synagoge
in Dieren, op donderdag een paar dagen na de begrafenis. Om Roos te gedenken.
Om elkaar te troosten met verhalen. Daar wilde ik graag bij zijn. Zo ontmoette
ik die donderdag haar broer Michaël. Hij was het, die het mailcontact over het
ziek zijn van Roos had onderhouden. Hij heette ons in de hal van de sjoel welkom
en keek me aan. Ik zag in zijn oogopslag de olijke blik van Roos. Er was
herkenning. De Joodse gemeenschap kwam hier bij elkaar, rond de familie, en
vulde de hele ruimte. Michaël sprak over de laatste dagen. We volgden de liturgie
vanuit een begeleidend boekje. De Hebreeuwse teksten en gebeden klonken als uit
een andere wereld. Ze namen mij niet mee. Ik voelde me een vreemdeling. Ik zag
geen bekenden. Niemand uit Terwolde, waar we hadden gewoond en elkaar hadden
ontmoet. Niemand van de kring, die ik om haar heen had leren kennen. Ik wist
niet dat Roos thuis was in deze joodse kring. Wel wist ik dat dit haar wortels
waren. Ik begreep dat ze deze de laatste jaren hervonden had en teruggekeerd
was.
Zondags zocht ik de stilte in mijn buiten dienst in het park, bij wat zich
aandient. Het eerste wat ik aangereikt kreeg waren de volle schalen witte
bloesems van de vlier. Aan de rand van de vijver tussen het riet, zag ik een
poes. Ze loerde naar de eenden, naar de pulletjes. Ik joeg haar weg, en ging op
een steen zitten aan de waterkant. Zondagmorgen, kerktijd. Hier werd een eigen
liturgie gevierd. Het zingen van vogels, het gekoer van duiven, het gekwaak van
kikkers en eenden werd afgewisseld met stilte. Ook de karpers lieten zich horen:
ze dansten aan het wateroppervlak het spetterend spel van de liefde. Ouders kwamen met kinderen en met brood. Een
hongerige moedereend waagde zich op het gras om ook van het brood te eten, en
liet één geel en zeven bruin-gele pulletjes achter in het water. Ik zat er, en
hield de wacht. De poes hield ik in de gaten. Die zat aan de overkant, opnieuw
loerend. Boven het water verscheen een visdiefje. Zwierig, met krullende
kringen schreef het boven de vijver een geheimtaal die niet te ontcijferen viel.
Soms dook ze het water in, als doopte ze haar pen in de inkt om dan weer
opnieuw verder te schrijven. Maar ik wist: ze is druk bezig haar maag te vullen.
En waarom zou de poes dan niet mogen? Roos hield veel van poezen.
Toen ik naar huis ging, ontdekte met krijt getekende pijlen op het asfalt,
met vragen en opdrachten. Ik volgde gehoorzaam de route en deed wat gedaan
moest worden: loop over dit muurtje. Ik zag de uitgebloeide rozen aan een
struik, de bloemblaadjes als tranen op de grond. Verderop las ik: waarom liggen
hier drempels in de weg? En tenslotte: hoeveel bomen staan er op een rij? Dat
ging over de bomen in mijn straat, de Vogelzang. Ik telde zeven. Dan is er een
grotere opening. Dan komen er nog twee, pal voor ons huis. Die twee staan dichter
op elkaar en zijn met de takken in elkaar gegroeid. In mijn hoofd
verstrengelden zich de woorden: boom, roos, vis, vuur, poes, duif, weg, thuis.
en geen roos die me ziet.
Ik pluk en ruik,
en heb haar als een klein boeket
op mijn kastje neergezet.
op mijn kastje neergezet.
Zie hoe het zich openbaart
dit vreemde, ongekend geheim:
van leven, overgave, samen zijn.
dit vreemde, ongekend geheim:
van leven, overgave, samen zijn.