woensdag 15 juli 2015

Buitendienst II


Foto: Willem O. van Middendorp, die natuurlijk ook van de kersen heeft gegeten

Deze week zag ik, dat op de bladeren van de grote kastanje veel bruine vlekken zaten. De boom staat vlakbij bij ons huis, bij de ingang van het parkje, de plek van mijn buitendiensten. Eronder lagen veel lichtgroene onrijpe kastanjes. Ik raapte een handvol van die kleine knotsjes op.  ’Zou de boom ziek zijn?’vroeg ik me af. Ik wilde in het park zijn, en stapte over de drempel, die aan het begin in het asfalt gemaakt is, en zag langs het voetpad de andere bomen en struiken: de vlier, die haar bloesems omgezet heeft in kleine vruchtbeginsels, de bottelende rozenstruiken, en aan de rand van de vijver de gehavende kersenboom. 

Vorige week vertelde een vrouw mij, dat zij die boom gered had. Een aantal jaar geleden hadden vandalen bij zijn stam een vuurtje gestookt en was hij er slecht aan toe geweest. De gemeente wilde hem omleggen. ‘Geef hem nog een jaar’, had ze gevraagd. Dat was gebeurd. Hij had het gered, dankzij haar. Een gapende wond tekende zijn stam. Verder stond hij er mooi bij, met aan zijn takken vele vruchten. De meeste waren voor de vogels. Ook ik at van de vrucht, samen met kleindochter Minke, die haar fiets tegen de boom had geparkeerd. 
Wij omhelsden de boom.  
                                           
In het zitje bij de vijver was het minder paradijselijk. In een hoek lagen dikke stapels weggesmeten reclamefolders. Er leek een stil protest van uit te gaan: iedereen gaat maar op vakantie, dus hoeft ook dit niet rondgebracht. Een troosteloze regen maakte er drab en pap van. Ik vond het geen plek om bij te gaan zitten. Dit vroeg om een ‘collecte’.
 
Mijn ronde door het park sluit ik doorgaans af bij een boom, die ik ‘boom van zegen’ doopte, omdat hij er met zijn takken staat als een grote paraplu waaronder je kunt schuilen.   De laatste tijd had ik gezien dat het niet goed ging. Er kwamen steeds meer dode takken en dorre bladeren. Was het te droog geweest? Was het een ziekte? En nu was er ingegrepen: de boom was geruimd. Een stronk in het gras markeerde de plek waar hij had gestaan. Een kring van dorre bladeren lag er als opgedroogde tranen omheen.
 
Ik vond een nieuwe plek onder een (andere) hoge, grote kersenboom met neerhangende takken en met nog enkele vruchten. Een boom met een groot hart en veel ruimte voor vogels. Ik ging met mijn rug tegen de stam staan en kon, omringd door takken en bladeren, door het groen heen over het grauwe water van de vijver kijken en stil zijn.

Er viel een milde regen.