
Woensdag wilde ik naar de emeritusdag van de
Predikantenbond. Opa Wim stond er daardoor die dag alleen voor: voor het
oppassen op de drie kleinkinderen. Dat moest kunnen. Met koffietijd werd Willem
gebracht – met Datie. Met de middag haalden ze Lars en Minke uit school in Lent
(op 5 km afstand) en fietsten met elkaar terug naar Elst om te gaan lunchen.
Daarna was er een hele middag van werken, zorgen, oppassen, spelen en tenslotte
samen in een kring rond de tafel voor de maaltijd. Om kwart voor zes kwam ik weer
thuis en kon meteen aanschuiven. Alles stond klaar. We genoten.
Na het eten werden ieders spullen bij elkaar gezocht en afscheid genomen. Ook de tas van Willem werd gepakt. Toen kwam de vraag naar Datie. Waar is die? De zoektocht begon. Nog in zijn bedje? In de kamer? Achter de gordijnen? In de hal? Wanneer was hij eigenlijk voor het laatst gezien? Ze hadden met elkaar in de tuin gewerkt. Bladeren waren bij elkaar geveegd en weggebracht naar het verzamelpunt in onze straat. Iedereen had geholpen. Vol goede moed werd buiten het zoeken naar Datie voorgezet. Het was al donker. We zochten in de tuin, op het pad, tussen de struiken en langs de weg tussen de vele bladeren. De buurvrouw kwam erbij. Zij had Willem ’s middags gezien – op de heenweg met, en op de terugweg zonder zijn knuffel. Dan lag hij waarschijnlijk met zijn bruine schutkleur goed verstopt tussen de bladeren. We vonden hem niet. Na een uur gaven we het op. Willem moest met zijn vader mee naar huis zonder Datie. ‘Leven is leren omgaan met verliezen’, zei ik tegen hem, ‘probeer er iets goeds van te maken’. Ik geloofde dat hij er creatief op in zou weten te spelen.
Na het eten werden ieders spullen bij elkaar gezocht en afscheid genomen. Ook de tas van Willem werd gepakt. Toen kwam de vraag naar Datie. Waar is die? De zoektocht begon. Nog in zijn bedje? In de kamer? Achter de gordijnen? In de hal? Wanneer was hij eigenlijk voor het laatst gezien? Ze hadden met elkaar in de tuin gewerkt. Bladeren waren bij elkaar geveegd en weggebracht naar het verzamelpunt in onze straat. Iedereen had geholpen. Vol goede moed werd buiten het zoeken naar Datie voorgezet. Het was al donker. We zochten in de tuin, op het pad, tussen de struiken en langs de weg tussen de vele bladeren. De buurvrouw kwam erbij. Zij had Willem ’s middags gezien – op de heenweg met, en op de terugweg zonder zijn knuffel. Dan lag hij waarschijnlijk met zijn bruine schutkleur goed verstopt tussen de bladeren. We vonden hem niet. Na een uur gaven we het op. Willem moest met zijn vader mee naar huis zonder Datie. ‘Leven is leren omgaan met verliezen’, zei ik tegen hem, ‘probeer er iets goeds van te maken’. Ik geloofde dat hij er creatief op in zou weten te spelen.
Wij begonnen die avond in een gelaten stemming aan
de afwas en het opruimen. Alles was die dag goed gegaan en nu dit. Mijn man
zuchtte en zei: ‘Had ik maar gedaan wat jij vaker doet en die knuffel afgepakt
en bij mij gestoken….’ We bedachten nog
een paar mogelijke scenario’s: Datie kon door een voorbijganger opgeraapt zijn,
ergens neergelegd of meegenomen. De volgende morgen als het licht was zouden we
verder zoeken. We zetten koffie en dronken het als een bakkie troost. Toen ik
later op de avond door de hal liep om naar boven te gaan, zag ik een oud
werkjasje aan de kapstok hangen. Ik voelde in de zakken. Er was een zachte prop….
Hé! Daar-is-tie!
Thuis, in Arnhem, wilde Willem niet gaan slapen. Er
werd gepraat, uitgelegd en getroost. Maar hij bleef met tranen in de ogen geloven
dat Datie nog zou komen. Hij wachtte. Hij wilde niet van verliezen weten. Hij
had gelijk.