zaterdag 22 juli 2017

De Santackergaard



Drie maanden  geleden werd het bijenvolk, dat zich in onze tuin aan de Vogelzang had genesteld, door imker Leo Starink geschept en in één van zijn kasten gezet. Wij brachten het naar Park Lingezegen, bij het wordende voedselbos. Daar viel het met de neus in de boter: tussen de aangeplante fruitbomen groeit en bloeit er van alles: van klavers tot distels. Het lijkt mij een lustoord voor bijen. Hier is volop honing te halen.
Het aangrenzende perceel is de Santackergaard, met daarachter het oude proefstation waar de bekende Elstar appel ontwikkeld is. De aanleg en het beheer van de Santacker is in handen van Leo. In mei was het nog een kale vlakte met in het midden een verdieping, een poel met water als ‘oog’ van het landschap. Dat oog moest worden opgemaakt. Een bezoek aan de bijen werd vaak gecombineerd met een stukje werk op de Santacker: het zaaien van bloemen, van lupines, van klaprozen, van zonnebloemen. En het bestrijden van onkruid. Alles met de hand. Wat is onkruid? Akkerwinde die andere gewassen verstikt. Distels. Distels? Daar zijn de bijen toch gek op? Maar staan er niet te veel? Ik heb – met toestemming van Leo - een flink aantal uitgetrokken.

In mei vond een zwerm bijen mij. Of beter gezegd: zij vonden mijn tuin op de Vogelzang. Zij werden hier naartoe gebracht. Was het ‘mijn’ volk? Een paar weken later incasseerde ik de eerste steek op mijn hoofd bij mijn slaap: ik had de kraag van mijn blouse niet goed in de kap gedaan, die mij moest beschermen. Dat was dom. Er vloog er één naar binnen. De steek gaf een week lang een jeukerig gevoel. Daarna ging ‘mijn’ volk weer zwermen. Een klein volkje bleef achter. Leo zei dat de achterblijvers van mij waren. Ik zette er vraagtekens bij.
Vorige week stond ik een paar honderd meter van de bijenkasten vandaan vlakbij het oog. Er kwam een bij aanvliegen. Ik werd gestoken. Zomaar. Een paar dagen liep ik rond met een rode, gezwollen, jeukerige middelvinger. Het oog moet het hebben gezien. Het bleef onbewogen liggen. 

Gaandeweg is de Santacker een gaarde aan het worden. Er zijn bessen- en rozenstruiken aangeplant en druivenstokken. Rond het oog staan dahlia’s aan het begin van hun bloei. Er is veel groen van klaver en melde. Het is een mooie plek met in het midden dat oog. Het ligt er als spiegel van de ziel. Een bron. Bron van vreugde. Bron van tranen.


Hier word je uitgenodigd om te gaan zitten. Hier word je gezien. Door wie of door wat? Door het landschap? Door de hemel? Door God? Of door de bijen? Onbekende hoogte en diepte raken hier elkaar. Ik ging zitten en keek. Dacht na over de mysterieuze woorden (uit het boek van Chris Simoens, Tranen van de zon, over de betekenis van de bijen voor de mensheid):
 De zonnegod Re weende opnieuw
 en het water uit zijn ogen vloeide op de grond
 en veranderde daar in werkende bijen.
Ze werkten in bloemen en bomen van alle soorten, en zo ontstonden honing en was,
uit tranen van Re.




Ineke van Middendorp-Sonneveld
Elst, 21 juli 2017